Woeps, denk ik in eerste instantie terwijl ik deze uitspraak van de CRvB over een herzieningsverzoek lees. Eerder heb ik namelijk een annotatie geschreven bij de uitspraak van de rechtbank Zeeland die in deze hoger beroepsprocedure door de CRvB is beoordeeld. Zie voor deze annotatie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17-1-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:151 in NBJ-Pw 2020/7.
Ik heb toen geschreven: “Conclusie in deze zaak is dat de beoordeling door de rechtbank correct is en het college een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gebruikt. Naast de beoordeling van de vraag of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, zal het college in het geval belanghebbende stelt dat het niet terugkomen op een eerder besluit evident onredelijk is, daarover een standpunt moeten innemen. Er kan in die situatie dus niet worden volstaan met de toets of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.”
Gelet op de onduidelijkheid van alle feiten en omstandigheden – zoals blijkt uit de rechtbank uitspraak – vond ik het toen ook geen onredelijk oordeel dat het college daarover een standpunt moet innemen.
Maar de CRvB denkt hier toch iets anders over. De vraag is nu dan ook waarom de CRvB hier anders over denkt dan de rechtbank.
Waarom was de uitspraak van de rechtbank onjuist?
De CRvB zegt: “de rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college moest onderzoeken of de oorspronkelijke besluiten onjuist zijn.”
Waarom? Omdat het college een zaak vereenvoudigd kan afdoen door te verwijzen naar een eerder besluit als een belanghebbende geen nieuwe feiten en omstandigheden aanvoert. Als er sprake is van een onmiskenbaar onjuist oorspronkelijk besluit dan kán dat meespelen bij de beoordeling of de afwijzing van een herzieningsverzoek evident onredelijk is.
Even voor de volledigheid. Het college heeft hier het herzieningsverzoek van belanghebbende afgewezen en vereenvoudigd afgedaan door gebruik te maken van artikel 4:6 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Stappenplan
De kern van deze zaak gaat om het volgende: moest het college terugkomen van een besluit tot intrekking en terugvordering van de verleende bijstand?
De CRvB legt in deze uitspraak heel duidelijk uit welke stappen er in welke volgorde moeten worden gezet bij een herzieningsverzoek. Ook maakt de CRvB een duidelijk onderscheid in herzieningsverzoeken waar wel en herzieningsverzoeken waar geen nieuwe feiten en omstandigheden worden gesteld.
De CRvB oordeelt ook terecht dat niet de evidente onredelijkheid van de oorspronkelijke besluiten ter beoordeling staat, maar de evidente onredelijkheid van de afwijzing van het herzieningsverzoek. Dit is terecht, omdat het niet de bedoeling is om de discussie volledig opnieuw te voeren als er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Hoe dat in deze zaak is beoordeeld door de CRvB leg ik hieronder uit in de volgende stappen:
- Heeft het college het herzieningsverzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 lid 2 Awb? Dat betekent dat het verzoek is afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit, omdat nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ontbreken. Dit is van belang, want als het college ervoor kiest om een herzieningsverzoek inhoudelijk te behandelen, dan moet in beroep ook inhoudelijk worden beoordeeld of de afwijzing van het herzieningsverzoek juridisch juist is. Dus wanneer eenmaal voor de inhoudelijke route is gekozen dan wordt deze ook in alle juridische procedures gevolgd.
- In deze zaak staat vast dat er in het herzieningsverzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd. Als dat wel het geval is dan moet het college deze nieuwe feiten en omstandigheden beoordelen en in het te nemen besluit motiveren waarom dit wel of niet tot toekenning van het verzoek tot herziening leidt.
- Bij geen nieuwe feiten en omstandigheden kan het college de zaak vereenvoudigd afdoen. Dit betekent dat het college in het besluit kan volstaan met de mededeling dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en op grond van artikel 4:6 lid 2 Awb kan verwijzing naar het eerdere besluit.
- In beroep is bij de vereenvoudigde afdoening dan in beginsel geen plaats meer voor een discussie over de inhoudelijke feiten en omstandigheden. Waarom? Omdat die discussie in de inhoudelijke procedures had moeten worden gevoerd als tijdig bezwaar en beroep is of zou zijn ingesteld.
- Alleen als een oorspronkelijk besluit onmiskenbaar onjuist is, dan kan dat worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is.
In deze zaak is de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk. Belanghebbende heeft gesteld dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Maar dat klopt niet. De CRvB oordeelt dat de door belanghebbende gegeven argumenten en documenten wel vragen oproepen over bepaalde aspecten van de oorspronkelijke besluiten. Dit betekent echter niet dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Voor de beantwoording van de vragen is onderzoek nodig en de beantwoording van de vragen is vatbaar voor discussie. Daaruit blijkt dat de eventuele onjuistheid niet onmiskenbaar onjuist is. Bovendien zien de argumenten van belanghebbende op een discussie over de juistheid van de oorspronkelijke besluiten. Die weg is gepasseerd, omdat belanghebbende die argumenten in de eerdere beroepsprocedures had moeten indienen.
Alleen de mogelijkheid dat de oorspronkelijke besluiten onjuist zijn is dus onvoldoende om te oordelen dat het evident onredelijk is dat het college in deze zaak de besluiten niet herziet. Hierbij heeft de CRvB ook geoordeeld dat het college in haar besluiten het terecht zwaar heeft mogen laten meewegen dat belanghebbende bijna 11 jaar heeft gewacht met het indienen van een herzieningsverzoek. Gelet op het belang van rechtszekerheid kan het moment van indiening van een herzieningsverzoek dus meewegen bij de beoordeling van de vraag of het besluit tot afwijzing van een herzieningsverzoek onredelijk is.
Waarom denkt de CRvB hier nu anders over dan de rechtbank? Omdat het college in de beslissing op bezwaar over de afwijzing op het herzieningsverzoek wel heeft beoordeeld of de afwijzing van het herzieningsverzoek kennelijk onredelijk was. Het college hoeft dus niet de kennelijke onredelijkheid van de oorspronkelijke (primaire) besluiten te beoordelen.
Een advies aan bestuursorganen naar aanleiding van deze uitspraak. Als het college er belang bij heeft de inhoudelijke discussie niet opnieuw te voeren, dan kan het college er het beste voor kiezen om een herzieningsverzoek waarin geen nieuwe feiten of omstandigheden staan te beantwoorden met verwijzing naar het eerdere besluit (de vereenvoudigde afdoening op grond van artikel 4:6 lid 2 Awb).