Nieuwsbrief Jurisprudentie | Week 21 15  
 
 
Grip op Participatiewet
 
 
 
 

Met de jurisprudentie nieuwsbrief Participatiewet informeren wij u graag eens in de twee weken over actuele jurisprudentie op dit vakgebied.


Sommige uitspraken zijn voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.


Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet.


Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op.


Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie.

Naar boven

 
 
 
 
  CRvB 25-4-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1515 (met noot Kees-Willem Bruggeman)  
 
 
 
Trefwoorden
Alleenstaande ouder-kop (ALO-kop), individualiseren, zeer bijzondere omstandigheden
 
 
Samenvatting

Het college heeft het verzoek van belanghebbende, om afstemming van de bijstand tot 90% van de gehuwdennorm met toepassing van artikel 18 Participatiewet, afgewezen.
 
De voorzieningenrechter oordeelt dat belanghebbende in de te beoordelen periode voor zichzelf en haar kinderen over zo aanzienlijk minder middelen beschikte om in de kosten van levensonderhoud te voorzien in vergelijking met andere alleenstaande ouders met vier minderjarige kinderen, dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel aanleiding bestaat om de bijstand van belanghebbende nader af te stemmen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende in de te beoordelen periode en ook nu niet over mogelijkheden beschikt om meer inkomsten uit arbeid te verkrijgen, omdat zij in verband met arbeidsongeschiktheid is vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Bovendien kan haar echtgenoot slechts in beperkte mate bijdragen in de kosten van levensonderhoud van belanghebbende en haar gezin. Hij mocht in de te beoordelen periode en ook nu vanwege zijn verblijfsrechtelijke status niet werken. Belanghebbende ontvangt ook een aantal toeslagen niet. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat belanghebbende met inbegrip van de middelen van haar echtgenoot in de te beoordelen periode over een hoger bedrag dan 90% van de gehuwdennorm heeft kunnen beschikken.

 
Noot (Kees-Willem Bruggeman)

Recentelijk was ik nogal kritisch over de volgens mij te afstandelijke beoordeling door de CRvB van de toepassing van de norm van artikel 24 Participatiewet in situaties van de aanwezigheid van een niet-rechthebbende partner en kinderen (zie mijn noot bij CRvB 7-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3891 in NBJ 2018/08). In deze voorlopige voorziening betoont de CRvB zich aanzienlijk minder afstandelijk.

De bijstandsgerechtigde heeft volgens het college recht op een uitkering van 50 procent van de gehuwdennorm, waarmee voorzien moet worden in haar eigen onderhoud, dat van haar niet-rechthebbende echtgenoot en hun vier kinderen. Deze norm is gebaseerd op het bepaalde in artikel 24 Participatiewet. Voorheen was de hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm 70 procent, door het college nog verhoogd naar 90 procent. Het gaat dus om een forse inkomensterugval, zeker tegen het licht van het ontbreken van diverse fiscale toeslagen, waaronder het in dit verband belangrijke kindgebonden budget en de verhoging daarvan in de vorm van de alleenstaande-ouderkop (de ‘ALO-kop’). Het college vult de norm uiteindelijk op beleidsmatige gronden aan, wederom met 20 procent. Daarmee komt de bijstandsnorm feitelijk neer op 70 procent. Dat is echter nog altijd aanzienlijk minder dan de hoogte van de bijstand eerder was. Netto is het verschil immers 20 procent. Het college wil dat gat niet verder (met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet) overbruggen.

Afstemming via artikel 18 lid 1 Participatiewet dient naar vaste rechtspraak beperkt te blijven tot zeer bijzondere situaties. Daarvan is volgens de voorzieningenrechter (in r.o. 4.10) sprake, nu de bijstandsgerechtigde de genoemde bijstand ter hoogte van 70 procent ontvangt, alsmede huurtoeslag, maar geen zorgtoeslag, kindgebonden budget en ALO-kop: “(…) In zoverre beschikte verzoekster in de te beoordelen periode voor zichzelf en haar kinderen over zo aanzienlijk minder middelen om in de kosten van levensonderhoud te voorzien in vergelijking met andere alleenstaande ouders met vier minderjarige kinderen, dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in beginsel, anders dan het college stelt, wel aanleiding bestaat om de bijstand van verzoekster nader af te stemmen. (…)” De bijdrage van ongeveer € 250 per maand die de echtgenoot van een stichting voor vluchtelingenhulp ontvangt, mag overigens wel – conform de hoofdregel inzake middelen – op de bijstand in mindering worden gebracht. Dat hij elders staat ingeschreven maakt dit niet anders, nu deze inschrijving van de feitelijke situatie afwijkt. De feiten zijn nu eenmaal leidend in de bijstandssystematiek.

In mijn bovenbedoelde kritische noot gaf ik aan dat de bewijsopdracht voor de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden die artikel 18 lid 1 Participatiewet eist naar mijn mening heel laagdrempelig moest zijn, omdat er bijna per definitie sprake is van bijzondere omstandigheden in (financiële) situaties als deze. Bij die gedachte komt de hier gepubliceerde uitspraak voor mijn gevoel behoorlijk in de buurt. Daarbij is voorts opvallend te noemen dat het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (Ivrk) er niet aan te pas hoeft te komen om tot deze conclusie te geraken. Anders gezegd, een beweerdelijke schending van internationaalrechtelijke normen is klaarblijkelijk niet noodzakelijk, de nationale norm behoort op zichzelf al tot deze conclusie te leiden, inherent dus.

Toch is er nog wel een misschien wat anders gekleurde overweging, waarvan de portee mij nog niet helemaal duidelijk is. De voorzieningenrechter overweegt (in r.o. 4.13) namelijk dat het mogelijkerwijs verkrijgen van meer inkomsten volgens hem niet aan de orde is vanwege de arbeidsongeschiktheid van de bijstandsgerechtigde enerzijds en het verbod op werken van de niet-rechthebbende echtgenoot anderzijds. Deze mededeling zou erop kunnen wijzen dat een andere uitkomst denkbaar is, indien de arbeidsmarktkansen van de bijstandsgerechtigde als aanzienlijk groter zouden worden ingeschat. Immers, nu de echtgenoot sowieso niet mag werken zit daar niet of nauwelijks rek qua inkomstenperspectief. Betekent dit dan dat de afweging heel anders zou hebben kunnen uitpakken als de bijstandsgerechtigde volledig arbeidsgeschikt zou zijn geweest? Misschien wordt dat inderdaad bedoeld, uitgaande van de gedachte dat een inkomensvooruitgang alsdan denkbaar is. Duidelijk is in dit verband bovendien dat de niet-rechthebbende echtgenoot vermoedelijk thuis zit en derhalve voor de kinderen kan zorgen, wat al één drempel voor werkaanvaarding wegneemt. Niettemin pleit ik niet voor deze benadering, omdat zij wel erg theoretisch is. Immers, arbeidsgeschiktheid is niet hetzelfde als een baan en brengt dus niet rechtstreeks een hoger inkomen met zich mee. Daarmee zou dit criterium een wel heel magere onderbouwing zijn voor het niet toepassen van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Ook in reguliere bijstandssituaties wordt de impuls op de verplichting om werk te zoeken trouwens niet vormgegeven via het niet geven van een bepaalde uitkeringshoogte aan de voorkant, maar juist via een verlaging van de normaal noodzakelijk geacht hoogte aan de achterkant, op het moment dat er aantoonbaar te weinig is gedaan op dat vlak. Niet valt in te zien waarom dat hier anders zou moeten zijn. Overigens lijkt de formulering in r.o. 4.15 inzake de uiteindelijk te treffen voorlopige voorziening op dit vlak weer iets meer te neigen in de richting van het door mij hiervoor verwoorde standpunt. Maar bij deze bespiegelingen moet natuurlijk niet uit het oog worden verloren dat de belangenafweging inzake spoedeisendheid in het kader van artikel 8:81 lid 1 Awb niet congruent hoeft te zijn aan de overwegingen inzake een voorlopig rechtmatigheidsoordeel.

Hoe het ook zij, de CRvB grijpt in dit dossier dus concreet in de besluitvorming in. Hoewel het hier gaat om een voorlopige voorziening lijkt het mij niet erg aannemelijk dat een eventuele bodemuitspraak wezenlijk zal afwijken van het hier gegeven oordeel. Daarvoor is de thematiek te actueel en te gevoelig. Aangenomen mag naar mijn inschatting dan ook worden dat deze (senior) raadsheer hier voorsorteert op een standpunt van de meervoudige kamer. We zullen het afwachten.

 
 
 
 

Overige uitspraken

CRvB 11-9-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2845

Een herhaling van een verrekening op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet in een latere uitkeringsspecificatie is niet meer op rechtgevolg gericht en is dus geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 Awb. Alleen de eerste uitkeringsspecificatie waarop die verrekening voorkomt heeft rechtsgevolg.

CRvB 28-8-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2655

De vrijlating van tijdens de bijstandsperiode opgebouwde spaargelden is niet van toepassing op spaargelden die tijdens een eerdere bijstandsperiode zijn opgebouwd, maar uitsluitend op spaargelden die tijdens een nog lopende bijstandsperiode worden opgebouwd. 

Het college is niet verplicht een proceskostenveroordeling te betalen bij herroeping van een boetebesluit uitsluitend in verband met de per 1 januari 2017 vervallen mogelijkheid tot afronding van een boete.

CRvB 21-8-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653

Uit de schermprint vanuit het systeem Socrates kan op zichzelf niet worden afgeleid dat het college een besluit daadwerkelijk op de betreffende datum ter verzending aan PostNL heeft aangeboden. Het college maakt hiermee de verzending van het besluit niet aannemelijk.

Het college maakt niet op proportionele wijze gebruik van zijn bevoegdheid tot opschorting en staken van de uitbetaling van de volledige bijstandsuitkering als volstaan kan worden met een schatting van het bedrag van de heffingskortingen.

CRvB 24-7-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2517

Het enkele feit dat de gronden van het bezwaar zien op iets dat al in een voorgaande procedure aan de orde is gesteld, maakt niet dat het bezwaarschrift geen gronden bevat en het bezwaar daarmee niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:5 Awb.

 
 
 
 

Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 
 
 
 
 
 
Copyright © Wolters Kluwer 2018
 
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck
 
Disclaimer Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.
 
U ontvangt deze product update omdat u gebruiker bent van de online kennisbank Grip op. Klik hier om u af te melden voor deze nieuwsbrief