Jaargang 15 - nr. 8, 11 april 2018 | |
![]() |
Nieuwsbrief Jurisprudentie Participatiewet |
CRvB 07-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3891 (met noot C.W.C.A. Bruggeman) Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie |
InleidingMet de jurisprudentie nieuwsbrief Participatiewet informeren wij u graag eens in de twee weken over actuele jurisprudentie op dit vakgebied. Sommige uitspraken zijn voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer. Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet. Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op. Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie. CRvB 07-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3891 (met noot C.W.C.A. Bruggeman)TrefwoordenOnhoudbare financiële situatie, gehuwdennorm, niet-rechthebbende partner SamenvattingHet college heeft het recht op bijstand van belanghebbende verlaagd naar 50% van de gehuwdennorm. Het college heeft geen aanleiding gezien om het recht op bijstand af te stemmen met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet omdat aan de Noot (C.W.C.A. Bruggeman)Tot 1 januari 2016 was de gang van zaken bij inwoning van een niet-rechthebbende partner bij de uitvoering van de Participatiewet (Pw) juridisch simpel en bovendien in zijn rechtlijnigheid ook nog eens logisch. De niet-rechthebbende partner werd namelijk eenvoudigweg volledig genegeerd bij de bepaling van de toepasselijke bijstandsnorm. Pas als de niet-rechthebbende partner substantiële inkomsten had, werd hij (of zij) alsnog relevant. Het gaat het kader van deze annotatie echter te buiten om te beschrijven hoe dat systeem precies werkte. Op 1 januari 2016 is er voor dergelijke situaties echter een veel strengere norm ingevoerd. Deze is neergelegd in artikel 24 Participatiewet en vormt een rigoureuze afwijking van de hoofdregel die in artikel 21 onder b Participatiewet te vinden is. De laatste norm houdt in dat gehuwden tezamen als bijstandsnorm het netto minimumloon ontvangen (ofwel een norm van 100 procent). De norm van artikel 24 Participatiewet bepaalt daarentegen dat de rechthebbende partner die gehuwd is met of samenwoont met een niet-rechthebbende partner slechts recht heeft op 50 procent van de reguliere gehuwdennorm. In de praktijk betekent dit dat in een situatie als de onderhavige de bijstandsgerechtigde moeder met drie kinderen die voorheen kon rekenen op de alleenstaande-oudernorm ter hoogte van 70 procent nu nog maar recht heeft op de genoemde 50 procent. Dat is een wel zeer stevige inkomensterugval. En dat dus met drie minderjarige kinderen (nog los van de partner die er in beide scenario’s in de praktijk ook nog van moet eten). Men zou misschien verwachten dat de CRvB deze vraag eveneens een belangrijke plek zou geven in het beoordelingskader en dientengevolge deze wel heel forse stap van de wetgever wat zou nuanceren, maar dat blijkt niet op noemenswaardige wijze het geval. Weliswaar bestaat er in het wettelijke stelsel een theoretische mogelijkheid tot verhoging van de norm met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet – het afstemmingsartikel – maar dat lijkt toch vooral alleen maar theorie te blijven. Het moet bij toepassing van deze bepaling gaan om ‘zeer bijzondere omstandigheden’. Dat men met vijf personen moet rondkomen van de helft van het netto minimumloon vormt kennelijk op zichzelf niet een dergelijke bijzonderheid, want zonder dat er ”controleerbare gegevens” zijn geproduceerd is niet “aannemelijk gemaakt dat een onhoudbare financiële situatie is ontstaan of dreigt te ontstaan”. Daarmee is het gezinsleven van art. 8 EVRM evenmin geschonden. Op mij komt deze redenering, hoewel zij bewijsrechtelijk wellicht waterdicht is, niettemin nogal formalistisch over. Er is immers toch niet al teveel fantasie voor nodig om de nijpende financiële positie te kunnen invoelen die hier aan de orde moet zijn, zeker nu is gesteld dat de vaste lasten alleen al hoger zijn dan deze bijstandsnorm. Waarom moet een zo evidente financiële situatie met controleerbare gegevens worden gestaafd, zoals de Raad in vergelijking met de bestreden rechtbankuitspraak zelfs nog accentueert? Waarom kan hier de bewijsregel niet wezenlijk worden verlicht door ervanuit te gaan dat de nijpende financiën in een situatie als de onderhavige als een feit van algemene bekendheid kunnen worden beschouwd. Met de huidige, erg formele, benadering wordt aan artikel 18 lid 1 Participatiewet naar mijn idee elke reële betekenis voor situaties als de onderhavige ontnomen. Het heeft er alle schijn van dat hier – overigens nergens met zoveel woorden genoemde – het koppelingsbeginsel de motor is van de in deze uitspraak gemaakte keuze, alhoewel de niet-rechthebbendheid niet per definitie op de vreemdelingrechtelijke status hoeft te zien. In uitspraken op allerlei gebieden is dit beginsel in de afgelopen twintig jaar immers uiterst relevant gebleken, dus op zichzelf zou dat uitgangspunt geen verbazing wekken. Ik vermag echter niet in te zien waarom de op zichzelf bestaande optie van artikel 18 lid 1 Participatiewet in een geval als onderhavige aan dat koppelingsbeginsel zo nadrukkelijk ondergeschikt wordt gemaakt dat het in de genoemde bepaling neergelegde correctiemechanisme de facto gespeend blijkt van enige concrete betekenis. Dat daarmee het koppelingsbeginsel zou worden doorbroken is naar mijn mening overigens een ongegronde vrees, want dat beginsel belette in het vorige stelsel ook niet dat er andere normen werden toegekend die, zoals eerder opgemerkt, de aanwezigheid van de desbetreffende partner simpelweg geen rol lieten spelen, in opwaartse noch in neerwaartse zin. Een dergelijke benadering ondervangt niet alleen de huidige, naar mijn idee onrechtvaardige, uitkomst (over die kwalificatie kan iemand anders misschien nog anders denken), het lijkt mij redeneringstechnisch eenvoudigweg ook zuiverder. Overige uitsprakenEuropese Hof van Justitie 20-12-2017, ECLI:EU:C:2017:1004De uitzondering van artikel 7 lid 3 onderdeel b Richtlijn 2004/38/EG houdt in dat een EU-onderdaan die, na ten minste 1 jaar te hebben gewerkt, onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening is ingeschreven, de status van werknemer of zelfstandige behoudt. Deze uitzondering geldt zowel voor personen die een activiteit in loondienst hebben beëindigd als personen die een zelfstandige activiteit hebben beëindigd. CRvB 26-3-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:804Als een belanghebbende geen Marokkaanse Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) verstrekt, dan is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht omdat het CIN-nummer geen gegeven is dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Als een belanghebbende geen Marokkaanse Carte d’Identité Nationale (CIN-nummer) verstrekt, dan is sprake van schending van de medewerkingsplicht omdat het CIN-nummer een rol speelt bij verificatie van door belanghebbende verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Marokko en nodig is voor het doen van onderzoek bij instanties in Marokko. Artikel 54 lid 3 eerste volzin Participatiewet biedt geen grondslag om het recht op bijstand van een belanghebbende in te trekken als geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Artikel 54 lid 3 tweede volzin Participatiewet biedt geen grondslag om het recht op bijstand van een belanghebbende in te trekken als het bijstandverlenend orgaan niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is verleend. Artikel 54 lid 4 Participatiewet biedt geen grondslag om het recht op bijstand van een belanghebbende in te trekken als het bijstandverlenend orgaan geen opschortingsbesluit als bedoeld in artikel 54 lid 1 Participatiewet heeft genomen. CRvB 20-2-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:505Het territorialiteitsbeginsel sluit bijstandsverlening voor een verblijf in het buitenland alsmede voor reiskosten naar en vanuit het buitenland uit. CRvB 19-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4473Het zonder toestemming van een belanghebbende openlijk maken van foto’s tijdens een huisbezoek is niet onrechtmatig als de foto’s alleen de wijze van bewoning betreffen en bijdragen aan een behoorlijke verslaglegging door het college. Het zonder toestemming van een belanghebbenden openen en onderzoeken van kasten en laden tijdens een huisbezoek is onrechtmatig als daarvoor geen redelijke grond of enige concrete aanleiding aanwezig was. Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentieWij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl. Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen. Bij voorbaat dank voor uw medewerking! ColofonUitgeverDeze nieuwsbrief is een uitgave van Schulinck. Integrale teksten aangehaalde uitsprakenDe integrale teksten van de in deze nieuwsbrief besproken rechterlijke uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn te raadplegen via de internetversie van Schulinck Grip op Participatiewet. Daarnaast worden vrijwel alle uitspraken ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Redactie
mr. Josan van Hoof (hoofdredacteur) Redactie-adresSchulinck Copyright© 2018, Schulinck. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck. DisclaimerAan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid. |