In deze zaak hebben belanghebbenden zowel de medewerkings- als de inlichtingenplicht geschonden. Het besluit om de bijstand in te trekken vanaf de datum van opschorting houdt stand. Het niet inleveren van de gevraagde – en voor de bijstandsverlening relevante - gegevens rechtvaardigen dit besluit. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak. Het college heeft de bijstand ook over een eerdere periode ingetrokken omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld door schending van de inlichtingenplicht. Maar de CRvB zegt dat het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. De CRvB schenkt hier geen klare wijn. Op het oordeel van de CRvB valt wel wat af te dingen naar mijn mening.
Zaak
Maar eerst terug naar de feiten in deze zaak. Er is veel gebeurd. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek zijn diverse bewijsstukken gevraagd, waaronder afschriften van alle bankrekeningen, Paypal-rekeningen en creditcard. Belanghebbenden hebben niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Daarom heeft het college de bijstand opgeschort en later ingetrokken met ingang van de datum van de opschorting. In het kader van een latere aanvraag leveren belanghebbenden bankafschriften in van 1 rekening (SNS(…) 379). Hieruit blijkt dat belanghebbenden ook de beschikking hadden over een andere rekening bij de SNS-bank, eindigend op 899, en 2 PayPal-rekeningen. Uiteindelijk komt aan het licht dat belanghebbenden diverse rekeningen voor het college hebben verzwegen: de SNS-bank (rekening eindigend op 899), de ING-bank (rekeningen eindigend op 421, 862 en 889) en 2 PayPal-rekeningen. Dit leidt tot de besluitvorming van het college zoals aangehaald in de inleiding.
Waarom kan het recht op bijstand per datum opschorting worden ingetrokken?
Belanghebbenden hebben de gevraagde gegevens en bewijsstukken niet verstrekt. Ook niet in de bij de opschorting gegeven hersteltermijn. De gegevens zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Belanghebbenden kunnen hiervan een verwijt worden gemaakt. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden om in te trekken vanaf de dag van opschorting. Zie artikel 54 lid 4 en 54 lid 1 Participatiewet.
Schending van de medewerkingsplicht? In principe niet intrekken periode voor schending medewerkingsplicht
Door het niet inleveren van bewijsstukken – zoals bankafschriften en afschriften van een Paypal-rekening - hebben belanghebbenden de medewerkingsplicht geschonden.[1] Het is vaste rechtspraak dat schending van de medewerking in principe slechts kan leiden tot intrekking van de bijstand met ingang van de dag van schending van de medewerkingsverplichting. Een intrekking met verdergaande terugwerkende kracht is niet mogelijk. Ook al hebben de gevraagde bewijsstukken wel betrekking op een verder in het verleden liggende periode.
Het enkele feit dat door de schending van de medewerkingsverplichting geen gegevens of bewijsstukken voorhanden zijn die zien op een periode voor de schending, maakt niet dat daardoor het recht op bijstand over die periode niet kan worden vastgesteld. Reden daarvoor is dat het college moet uitgaan van de situatie zoals een belanghebbende die heeft opgegeven en waarop de bijstandsverlening is gebaseerd. Dit is alleen anders als gegronde en concrete twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand over die periode door het ontbreken van de betreffende gegevens of bewijsstukken het recht op bijstand niet vast te stellen zodat intrekking is gerechtvaardigd. Zie CRvB 10-1-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38.[2] In deze zaak zijn er geen concrete aanwijzingen dat er een onbekende inkomstenbron is.
Er is (ook) sprake van schending van de inlichtingenplicht
Maar belanghebbenden hebben niet alleen de medewerkingsplicht geschonden. Belanghebbenden hebben ook de inlichtingenplicht geschonden. Pas uit een latere aanvraag- na de periode van intrekking - blijkt dat belanghebbenden over bank- en PayPal-rekeningen hebben beschikt dan eerder opgegeven.[3] Is intrekken van de bijstand over een periode die is gelegen voor de schending van de medewerkingsplicht dan toch gerechtvaardigd?
Recht op bijstand vaststellen ondanks schending van de inlichtingenplicht
Schending van de inlichtingenplicht kan leiden tot intrekking van de bijstand als het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dat is de reden waarom het college in deze zaak de bijstand heeft ingetrokken over de periode van 1 mei 2020 tot en met 11 september 2020. Pas op 12 september hebben belanghebbenden de medewerkingsplicht geschonden. Maar kan het recht ondanks schending van de inlichtingenplicht wel schattenderwijs worden vastgesteld, dan moet het college dat doen.
De CRvB geeft aan dat het college het recht op bijstand in deze zaak wel schattenderwijs had moeten vaststellen. Dat betekent dat volgens de CRvB er geen grond is voor het intrekken van de bijstand over de periode van 1 mei 2020 tot en met 11 september 2020.
De zichtbare stortingen en bijschrijvingen korten
Voor zover het gaat over de zichtbare stortingen en bijschrijvingen op de ingeleverde bankafschriften, volg ik het oordeel dat het recht op bijstand kan worden geschat. De stortingen en bijschrijvingen kunnen namelijk als inkomsten op de bijstand worden gekort. Voor zover er geen aanwijzingen zijn dat sprake is van een onbekende inkomstenbron, is dit onvoldoende om te stellen dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Niet gemelde bankrekeningen: kan het college het recht op bijstand schatten?
Maar de CRvB zegt ook dat het college het recht op bijstand kan schatten ondanks dat belanghebbende diverse bank- en PayPal-rekeningen niet heeft gemeld. Redengevend daarvoor is dat het college geen enkele concrete aanwijzing heeft dat er in die periode op de overige niet gemelde bankrekeningen en PayPal-rekeningen geld heeft gestaan of dat daarop middelen zijn ontvangen die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Hier zet ik wel vraagtekens bij. Uit de uitspraak blijkt niet dat belanghebbenden over de hele periode in geding van al deze rekeningen afschriften hebben ingeleverd bij het college. Een uitspraak moet voldoende informatie bevatten om het dictum te kunnen dragen, dus ik ga ervan uit dat het college niet over deze informatie beschikt.
Geen aanwijzingen dat geld op de verzwegen rekeningen heeft gestaan?
Dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat er geld op de verzwegen rekeningen heeft gestaan, is niet vreemd als belanghebbenden daarover nooit informatie hebben verstrekt en het college hierover ook anderszins geen informatie heeft. Hoe bedoelt de CRvB dan dat er geen aanwijzingen zijn dat er geld op de verzwegen rekeningen heeft gestaan? Wil dat zeggen dat er een plicht ligt voor het college om aannemelijk te maken dat er geld op de rekeningen heeft gestaan, ook al hebben belanghebbende die verzwegen en zijn er geen stukken ingeleverd? Of bedoelt de CRvB dat er aanwijzingen zijn dat er geen geld op heeft gestaan? Daarover biedt de uitspraak geen duidelijkheid.
Bieden de vaststaande feiten wel voldoende informatie om het recht op bijstand vast te stellen
In het eerste geval zet ik mijn vraagtekens bij dit oordeel. In het tweede geval is de redenering beter te volgen. Het klopt dat het uitgangspunt is dat het recht op bijstand schattenderwijs moet worden vastgesteld als de aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand en het wel mogelijk is om een schatting te maken van (de omvang van) het recht op bijstand. Dit op basis van de vaststaande feiten.[4] Maar bieden de vaststaande feiten wel voldoende informatie om het recht op bijstand? In dit geval lijkt het zo te zijn dat vaststaat dat belanghebbenden bankrekeningen hebben gehad en ontbreekt verdere informatie hierover. Uit de uitspraak blijkt dat over de Paypal-rekening(en) alleen dit is gezegd: “paypalrekening is niet actief. Geen pas aanwezig”.
Als alleen bekend is dat belanghebbenden bankrekeningen hebben verzwegen en het college tast in het duister over de vraag of er geld op die rekeningen heeft gestaan, dan kun je je afvragen of het college bij wijze van schatting er maar vanuit moet gaan dat geen geld op de rekening heeft gestaan. Dat is naar mijn mening een te soepele benadering van het (nog kunnen) schatten van het recht op bijstand.
Omkering bewijslast
Bovendien is het zo dat bij een schending van de inlichtingenplicht de bewijslast wordt omgekeerd. Dat wil zeggen dat het aan een belanghebbende is om feiten te stellen en, zo nodig te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat hij wel recht op (aanvullende) bijstand heeft als hij zijn verplichting tot het geven van inlichtingen wel naar behoren zou zijn nagekomen.[5] Hier lijkt de CRvB in deze zaak voorbij te gaan.
Belanghebbenden ontnemen college kans op tijdige controle
Als tegenargument zou je kunnen zeggen dat de onduidelijkheid over het recht het gevolg is van het niet inleveren van bewijsstukken. Het niet inleveren valt onder schending van de medewerkingsplicht. Dat rechtvaardigt, zoals eerder gezegd, alleen een intrekking vanaf de dag waarop de medewerkingsplicht is geschonden. En dus niet de periode daarvoor. Een voorbeeld van een zaak hierover is CRvB 10-1-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38. Maar deze zienswijze miskent dat belanghebbenden niet alleen de medewerkingsplicht hebben geschonden, maar ook de inlichtingenplicht ten aanzien van de bankrekeningen. Anders dan in CRvB 10-1-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38 is in deze zaak ook sprake van schending van de inlichtingenplicht.
In CRvB 10-1-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:38 overwoog de CRvB nog: “Het college heeft naar voren gebracht dat een schending van de medewerkingsverplichting werking naar het verleden moet hebben, omdat anders het college de mogelijkheid wordt ontnomen om de rechtmatige toestand in de periode voorafgaand aan het moment van de schending te herstellen. Zoals op de zitting is besproken, kan het college voorkomen dat een situatie optreedt zoals zich nu voordoet door bijvoorbeeld tijdig of periodiek onderzoek te doen. Het college kan bijvoorbeeld ook tijdig een medewerkingsverplichting opleggen, waarna bij het niet nakomen van deze verplichting het college in beginsel de bevoegdheid heeft om de bijstand vanaf dat moment in te trekken. In dit geval had dat in de rede gelegen, omdat het college al eind 2018 op de hoogte was van het feit dat X met het bedrijf was gestart.”
Maar dat ligt in de onderhavige zaak anders. Belanghebbenden hebben namelijk door het verzwijgen van de bank- en PayPal-rekeningen het college de mogelijkheid ontnomen om al eerder (tijdig) bewijsstukken over de bankrekeningen op te vragen. En het inleveren daarvan op dat moment af te dwingen middels opschorten en eventueel intrekken van de bijstand. Door toedoen van belanghebbenden was het college namelijk niet op de hoogte van het bestaan van de rekeningen. Het college heeft belanghebbenden daarentegen meerdere keren gevraagd afschriften van alle bankrekeningen in te leveren.
Wijzigt de vaste rechtspraak?
Vaste rechtspraak is dat:
- het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand alleen kan als de vaststaande feiten voldoende aanknopingspunten bieden om het recht te kunnen schatten[6]
- het aan belanghebbende is als hij de inlichtingenplicht heeft geschonden om aannemelijk te maken dat hij toch recht op bijstand heeft als hij de inlichtingenplicht niet had geschonden.[7]
Wijzigt de CRvB met deze uitspraak deze vaste rechtspraak? Dat denk ik niet. Daarvoor is de uitspraak onvoldoende gemotiveerd (en wellicht ook te specifiek). Ook mis ik de zin die de CRvB meestal gebruikt bij het wijzigen of verduidelijken van een eerdere lijn: “Anders dan mogelijk uit (...) is af te leiden.”
Conclusie
Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak verstrekkende gevolgen te hebben voor het vaststellen van het recht op bijstand als een belanghebbende bankrekeningen heeft verzwegen en daarbij geen inzicht meer wilt geven in de mutaties op die bankrekeningen. Maar mijns inziens wordt de soep niet zo heet gegeten als het wordt opgediend. De CRvB lijkt niet zijn vaste rechtspraak te wijzigen waardoor ik ervan uit ga dat het schatten van de bijstand alleen aan de orde is als de vaststaande feiten daartoe de mogelijkheid bieden. En dat het bij een schending van de inlichtingenplicht, nog steeds aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat hij wel recht op bijstand zou hebben gehad als hij de inlichtingenplicht wel was nagekomen. Als de feiten in deze zaak zijn zoals ze uit de uitspraak blijken, kan een andere uitkomst verdedigd worden.
Voetnoten
[1] Zie CRvB 12-7-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395 met noot van mr. Kim Brummans in NBJ-PW 2022/16.
[2] Zie voor achtergrond informatie de annotatie van mr. Lance op den Camp bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5825 in NBJ-PW 2022/23 (de noot is geschreven voordat de CRvB duidelijkheid bood over deze problematiek).
[3] Het gaat over bankrekeningen bij respectievelijk de SNS-bank (rekening eindigend op 899), de ING-bank (rekeningen eindigend op 421, 862 en 889) en 2 PayPal-rekeningen.
[4] Zie bijvoorbeeld CRvB 19-9-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1909.
[5] Zie bijvoorbeeld CRvB 16-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2839.
[6] Zie bijvoorbeeld CRvB 19-9-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1909.
[7] Zie bijvoorbeeld CRvB 16-11-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2839.