In deze bijdrage ga ik in op een vervolgvraag die bij mij opkomt naar aanleiding van de bewijsstukkenuitspraak.[1] Met die uitspraak moet het inleveren van bewijsstukken worden geschaard onder de medewerkingsplicht en niet onder de inlichtingenplicht. Ik focus me in deze bijdrage op het niet inleveren van bankafschriften.
De vraag die ik hier aan de orde wil stellen is: kan het recht op bijstand worden ingetrokken wegens het niet inleveren van bankafschriften omdat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld?
De opschortingsprocedure is een alternatief, maar is niet altijd effectief
Het niet verstrekken van bewijsstukken gedurende de bijstandsverlening, zal in veel gevallen leiden tot opschorting van de bijstand. De bijstand kan vervolgens worden ingetrokken met ingang van de dag van opschorting als de bewijsstukken nog steeds niet worden ingeleverd.[2]
Maar deze procedure is niet altijd effectief als het gaat om bewijsstukken over het verleden. Dat komt omdat dit alleen een mogelijkheid is als de bewijsstukken nodig zijn om het actuele recht op bijstand te beoordelen en niet als het gaat om een afgesloten periode in het verleden.[3] Ook kan bij intrekken na opschorten niet verder worden teruggegaan, dan de eerste dag waarop het recht is opgeschort.[4]
Voorheen was intrekken mogelijk
Voor de bewijsstukkenuitspraak viel het inleveren van bewijsstukken onder de inlichtingenplicht. Intrekken bij het niet inleveren van bewijsstukken was mogelijk omdat daardoor gezegd kon worden dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (artikel 54 lid 3 eerste volzin Participatiewet). De periode waarop de niet ingeleverde bankafschriften betrekking hebben, kon worden ingetrokken.[5]
College moet aantonen dat er te veel of ten onrechte bijstand is verstrekt
De grondslag voor intrekken is nu niet meer de eerste volzin maar de tweede volzin van artikel 54 lid 3 tweede volzin Participatiewet. Dat is de grond voor als de bijstand anders dan door schending van de inlichtingenplicht, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Het intrekken van bijstand is een belastend besluit waardoor het aan het college is om aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden om in te trekken.
Wat zegt de CRvB in de bewijsstukkenuitspraak?
In de bewijsstukkenuitspraak staat dat bewijsstukken niet van invloed zijn op het recht op bijstand zelf: “Bewijsstukken, zoals bankafschriften, zijn als zodanig, zoals gezegd, niet van invloed op het recht op bijstand zelf. Zij kunnen alleen van betekenis zijn bij de verificatie en controle van het recht op bijstand.”
Deze overweging kan twijfel oproepen over de vraag of het nog mogelijk is dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld vanwege het niet inleveren van een bewijsstuk. De bewijsstukken dienen namelijk alleen voor het controleren van het recht op bijstand.
Twee visies
Er zijn volgens mij twee visies mogelijk. Volgens de eerste visie kun Je betogen dat bepaalde bewijsstukken zoals bankafschriften kunnen worden gezien als iets dat nog steeds rechtstreeks aan het recht op bijstand raakt. Dat ondanks dat bewijsstukken niet onder de inlichtingenplicht vallen. De gedachte hierbij is dat op bankafschriften gegevens staan over inkomsten en uitgaven. Dat zijn gegevens die rechtstreeks iets zeggen over het recht op bijstand. Bij gebreke van die gegevens kan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld omdat de geldstromen niet geverifieerd kunnen worden. Daarmee heeft het college aan de bewijslast van het belastend besluit heeft voldaan.
Intrekken is volgens die redenering materieel op dezelfde manier mogelijk als in de rechtspraak die dateert van voor de bewijsstukken uitspraak. Het enige verschil is dan dat de grondslag is gelegen in artikel 54 lid 3 tweede in plaats van eerste volzin Participatiewet en dat het recht niet meer kan worden vastgesteld, niet vanwege schending van de inlichtingenplicht maar vanwege schending van de medewerkingsplicht.
De tweede visie is dat niet meer kan worden gezegd dat het recht niet kan worden vastgesteld als belanghebbende geen bankafschriften inlevert. Dit omdat bankafschriften als zodanig niet van invloed zijn op het recht op bijstand zelf. Andere rechtspraak over de medewerkingsplicht lijkt deze visie te ondersteunen.
Andere rechtspraak over de medewerkingsplicht
In dit verband is het interessant om in te gaan op een eerdere uitspraak van de CRvB over het niet verstrekken van een CIN-nummer.[6] Zie CRvB 26-3-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:804. De CRvB geeft in vergelijkbare woorden als in de bewijsstukkenuitspraak aan dat een CIN-nummer niet van invloed is op het recht op bijstand, maar alleen op de verificatie daarvan:
“De Raad onderschrijft het standpunt van de Svb dat het CIN-nummer als zodanig geen gegeven is dat van invloed kan zijn op het recht op AIO-aanvulling. (...) Het CIN-nummer kan wel een rol spelen bij de verificatie van de door appellanten verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Marokko, of het ontbreken daarvan.”
In rechtsoverweging 4.5 van die uitspraak gaat de CRvB in op de vraag die in deze bijdrage centaal staat:
“Voor intrekking op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de PW is weliswaar niet vereist dat sprake is van schending van die inlichtingenverplichting, maar die bepaling biedt ook geen grondslag voor de intrekking van de AIO-aanvulling van appellanten per die datum. Voor intrekking op die grond zal in ieder geval sprake moeten zijn van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende AIO-verlening. Met de nu beschikbare gegevens, waaronder de weigering van appellanten om hun CIN-nummer te verstrekken, heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag AIO-aanvulling is verleend.”
Volgens de tweede visie kan worden betoogd dat deze lijn kan worden doorgetrokken naar bewijsstukken omdat het daar ook gaat om informatie die op zichzelf niet van invloed is op het recht op bijstand, maar slechts op de controle daarvan. Ter nuancering daarvan moet worden gezegd dat bankafschriften op zichzelf meer zeggen over het recht op bijstand dan een CIN-nummer dat slechts dient als een noodzakelijk gegeven om verder onderzoek te kunnen doen.
Uit andere uitspraken waarbij het gaat om schending van de medewerkingsplicht volgt dat het recht op bijstand als gevolg van die schending niet kan worden vastgesteld. Denk aan:
- het niet meewerken aan een huisbezoek (daarover kan nog worden betoogd een huisbezoek slechts iets zegt over de woon- en leefsituatie van belanghebbende op dat moment)[7]
- het niet geven van een machtiging waardoor nader onderzoek niet mogelijk is (het college had het sterke vermoeden dat belanghebbende vermogen in het buitenland had)[8]
Maar de intrekking in die zaken gaat niet verder terug dan de dag waarop belanghebbende niet meewerkt. En dus niet verder terug over de periode daarvoor waarover ook twijfel bestaat over het recht op bijstand.
Deze zaak
De voorzieningenrechter in de hier besproken uitspraak lijkt de tweede visie te volgen. Maar daarbij moet worden opgemerkt dat een verdere ingangsdatum dan de dag van schending van de medewerkingsverplichting niet in geding was.
Conclusie
Ik ben er voorstander van dat de CRvB gaat overwegen dat door het niet inleveren van bankafschriften nog steeds het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld over de periode waarop deze bewijsstukken betrekking hebben. Immers niet kan worden vastgesteld dat de bijstand rechtmatig is verstrekt.
Maar deze opvatting valt vooralsnog moeilijk te rijmen met de huidige rechtspraak omdat het niet kunnen vaststellen van het recht op bijstand wegens schending van de medewerkingsplicht in de regel leidt tot intrekking slechts vanaf de dag van het niet meewerken. Ook met de hier besproken CIN-uitspraak in gedachten, waarbij de overeenkomsten met de bewijsstukkenuitspraak heel duidelijk zijn, ben ik heel benieuwd of de CRvB voor bankafschriften een andere richting in slaat.
Moet de lijn uit de CIN-uitspraak bij bankafschriften strak worden gevolgd, dan is dat naar mijn mening een onwenselijk gevolg van de overigens wel goed gemotiveerde en te verdedigen uitspraak over bewijsstukken. Het niet meewerken aan het niet inleveren van bewijsstukken zoals bankafschriften is voor een belanghebbende dan voordeliger dan wel meewerken, in gevallen van fraude in het verleden. De handhaving is dan in die gevallen nagenoeg onmogelijk.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
[1] Zie CRvB 12-7-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395 met noot van K. Brummans in NBJ-Pw 2022-16 en noot van R. Stijnen in AB 2022/285..
[2] Dit volgt uit artikel 54 lid 1 en 4 Participatiewet.
[3] Zie CRvB 23-8-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1858.
[4] Zie artikel 54 lid 4 Participatiewet.
[5] Zie bijvoorbeeld CRvB 21-04-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:990.
[6] CIN is Carte d’Identité Nationale. Het CIN-nummer speelt een rol bij verificatie van door belanghebbende verstrekte informatie over inkomen en vermogen in Marokko en kan nodig zijn voor het doen van onderzoek bij instanties in Marokko. Het niet inleveren van een CIN-nummer valt – net als bewijsstukken - niet onder de inliichtingenplicht, maar wel onder de medewerkingsplicht. Dit omdat het CIN-nummer als zodanig geen gegeven is dat van invloed kan zijn op het recht op bijstand, maar wel een rol speelt bij de verificatie van de gegeven informatie over het inkomen en vermogen in Marokko. Zie CRvB 26-3-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:810.
[7] Zie bijvoorbeeld CRvB 23-11-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO5433.
[8] Zie CRvB 30-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3455.