Deze zaak gaat over bijstand om tekortkomingen in de fiscale regelingen te compenseren. Belanghebbenden ontvangen bijstand in aanvulling op de WIA-uitkering die één van hen ontvangt. Met de uitkeringen beschikken zij over een inkomen dat netto gelijk is aan bijstandsniveau. Het bruto-inkomen is echter hoger dan bijstandsniveau. Daardoor ontvangen belanghebbenden een lager bedrag aan fiscale tegemoetkomingen, dan past bij hun netto-inkomen.
Over dit onderwerp schreef ik vorig jaar een tekst bij een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. Niet de uitspraak die in deze zaak door de CRvB wordt vernietigd, maar een uitspraak waarin de rechtbank zelf al een andere lijn had gekozen die meer lijkt op de huidige CRvB-uitspraak.[1]
In de onderhavige zaak gaat het om de kosten van terugbetaling van zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget over 2015 en 2016. Dus over compensatie van terugbetaling van fiscale toeslagen. Maar dezelfde problematiek kan zich ook voordoen tijdens een lopende uitkering.
Oorzaak probleem
De oorzaak van dit probleem ligt in een verschillende afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting bij enerzijds de bijstand en anderzijds voor alleenverdieners met een WW-, arbeidsongeschiktheids-, of ziektewetuitkering. Voor gehuwden in de bijstand heeft de wetgever deze afbouw vertraagd. De afbouw loopt daarom niet synchroon. Met als gevolg dat gehuwden waarvan er 1 bijvoorbeeld een WIA-uitkering ontvangt, bruto meer aan uitkering moeten ontvangen om netto op bijstandsniveau te zitten. De extra aanvulling vanuit de bijstand levert een hoger toetsingsinkomen op voor de fiscale regelingen met als gevolg dat deze mensen minder recht hebben op fiscale toeslagen. Daardoor hebben deze mensen per saldo een lager inkomen dan dat van gehuwden met bijstand.
De wetgever onderkent deze problematiek, heeft naar oplossingen gezocht, maar heeft nog geen oplossing kunnen bieden voor deze situaties.[2] Een reparatie in de fiscale regelgeving is (nog) niet in zicht. In de uitspraak staat dat de staatssecretarissen van Financiën de CRvB hierover desgevraagd nader hebben geïnformeerd:
- de staatssecretarissen kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van de verkenning van specifieke oplossingen voor deze problematiek;
- de hardheidsclausule van artikel 47 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) is geen ruimte.[3] Dit omdat de wetgever nadrukkelijk heeft bepaald dat het toetsingsinkomen als een gegeven moet worden beschouwd.
Bijstand
De CRvB oordeelt dat het college bijstand moet toekennen omdat geen fiscale oplossing voor handen is. En wel zodanig dat het verschil tussen het inkomen van belanghebbenden en dat van gehuwden met bijstand zonder ander inkomen wordt gecompenseerd. Zoals ik vorig jaar al schreef juich ik deze zienswijze toe. De CRvB laat belanghebbenden, die de dupe zijn van een erkend maar onbedoeld gevolg van een combinatie van regelingen, waarvoor geen oplossing wordt geboden, niet in de kou staan.
De CRvB geeft aan dat het feit dat belanghebbenden in deze casus per saldo een inkomen hebben dat lager is dan dat van gehuwden met alleen bijstand, in strijd is met het stelsel en de ratio van de Participatiewet. Met per saldo bedoelt de CRvB dat belanghebbenden hier minder recht hebben op fiscale regelingen. Het doel van de Participatiewet is dat iedereen beschikt over een inkomen op het bestaansminimum en kan voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Overigens gaat het wel om een tijdelijk probleem. De wetgever kan namelijk nog met een oplossing komen. En anders eindigt dit probleem als de afbouw weer gelijk is. Dit is voorzien in 2035.
Algemene bijstand
De CRvB geeft aan dat er 2 opties voor de hand liggen:
- het verstrekken van bijzondere bijstand;
- het verstrekken van algemene bijstand.
In mijn noot bij Rechtbank Gelderland 7-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5340 in NBJ-PW 2021/22 heb ik de aandachtspunten bij beide opties al verkend. Die komen er in het kort op neer dat in beide gevallen het verstrekken van bijstand is belast. Daardoor kom je in een vicieuze cirkel terecht van bijstand verstrekken waardoor het toetsingsinkomen stijgt waardoor er minder recht bestaat op fiscale regelingen, waardoor er aanvullend bijstand moet worden verstrekt waardoor het toetsingsinkomen opnieuw stijgt waardoor er wederom minder recht bestaat op fiscale regelingen etcetera. Immers (periodieke) bijzondere bijstand is belast als de bijstand niet ziet op specifieke incidentele kosten (zoals kosten van medicijnen of een computer) maar een ondersteuning omdat er niet voldoende recht bestaat op een andere inkomensondersteunende maatregel (de fiscale toeslagen in dit geval). Algemene bijstand is als inkomensondersteuning uiteraard ook belast.[4]
De CRvB vindt de oplossing via de algemene bijstand het meest voor de hand liggen. De algemene bijstand is namelijk bedoeld om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat lijkt mij een terechte conclusie. En die conclusie komt ook overeen met de rechtspraak over het gemis aan ALO-kop.[5] Het verhogen van de bijstand kan – net als bij het gemis aan ALO-kop – met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet. Het hebben van onvoldoende middelen om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan vanwege samenloop van regelingen die niet goed op elkaar zijn afgestemd, is een bijzondere omstandigheid die verhoging van de algemene bijstand rechtvaardigt.
De CRvB heeft ook oog gehad voor de vicieuze cirkel van opnieuw minder recht op fiscale tegemoetkomingen als algemene bijstand wordt verstrekt. De CRvB zegt hier namelijk over: “Om nieuwe nadelige gevolgen voor appellanten te voorkomen, dient het college het bedrag van de eventuele brutering van de verhoging voor zijn rekening te nemen, zodat het toetsingsinkomen gelijk blijft.” Ik ben benieuwd of deze handelswijze fiscaal ook daadwerkelijk mogelijk is omdat belanghebbenden dan ook definitief zijn geholpen met deze oplossing.
----------------------------------------------------------------------------------------
[1] Zie mijn annotatie bij Rechtbank Gelderland 7-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5340 in NBJ-PW 2021/22.
[2] Zie hierover mijn annotatie bij Rechtbank Gelderland 7-10-2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5340 in NBJ-PW 2021/22. Zie ook de brief van de staatssecretaris van SZW van 4 april 2017, nr. 2017-0000023960 en Aanhangsel handelingen 2019-2020, 2819.
[3] De AWIR bevat overkoepelende regels voor een aantal inkomensafhankelijke fiscale regelingen, zoals de huurtoeslag, kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag. In de AWIR wordt onder meer geregeld wat het toetsingsinkomen is (artikel 8 AWIR).
[4] Dit volgt uit de Rekenregels loonheffingen van de Belastingdienst.
[5] Zie bijvoorbeeld CRvB 6-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1600.