Jaargang 12 - nr. 19, 16 september 2015

Nieuwsbrief Jurisprudentie Participatiewet

Inleiding

Via deze nieuwsbrief informeren we u iedere twee weken gratis over actuele ontwikkelingen in de Participatiewet-jurisprudentie. Daarbij zijn een of meerdere uitspraken voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.

Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet.

De lengte van deze nieuwsbrief varieert al naargelang het aanbod van rechterlijke uitspraken.

Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op. Onze adresgegevens staan in het colofon aan het einde van deze nieuwsbrief. Let op! Reacties die gestuurd worden naar nieuwsbrief@schulinck.nl worden niet gelezen door Schulinck.

Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie op onze website.

Naar boven


CRvB 18-06-2015, nrs. 14/588 WWB e.a. (met noot mr. Koen Mestrom & mr. Lance op den Camp)

Trefwoorden

aanvraag, ingangsdatum, jongere, zoekperiode, melding

Samenvatting

Het college heeft de bezwaren van belanghebbenden tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat belanghebbenden hebben nagelaten zich zo spoedig mogelijk na de zoekperiode te melden bij het UWV.
De CRvB concludeert dat belanghebbenden zo spoedig mogelijk na de melding een aanvraag hebben ingediend. Belanghebbenden hebben binnen de zoekperiode immers aanvragen ingediend. Het bepaalde in artikel 41 lid 4 WWB staat niet in de weg aan het indienen van een aanvraag om bijstand tijdens de zoekperiode. Dat de aanvragen onvolledig waren, omdat deze onder andere nog ondertekend moesten worden, betekent niet dat er geen aanvragen om bijstand tot stand zijn gekomen.

Noot (mr. Koen Mestrom & mr. Lance op den Camp)

In onderhavige uitspraak legt de CRvB uit dat de zoekperiode van 4 weken die geldt voor jongeren van 18 tot 27 jaar (hierna: jongere) niet in de weg staat aan het indienen van een aanvraag om bijstand tijdens die zoekperiode. Met deze uitspraak verduidelijkt de CRvB het bepaalde in artikel 41 lid 4 Participatiewet. In dit artikel staat dat een aanvraag om algemene bijstand die alleen ziet op alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan 27 jaar, niet eerder wordt ingediend dan 4 weken na de melding en ook niet eerder wordt behandeld. In deze annotatie zullen wij eerst kort de achtergrond van de zoekperiode voor jongeren belichten. Daarna lichten we toe waarom een jongere ook tijdens de zoekperiode een aanvraag om bijstand kan indienen en welke gevolgen hieraan kunnen worden verbonden. In de uitspraak wordt gesproken over de WWB. In deze noot schrijven wij over de Participatiewet. De voor de uitspraak relevante bepalingen zijn onder de op 1 januari 2015 in werking getreden Participatiewet niet gewijzigd.

Zoekperiode jongeren

Als een jongere zich bij het college meldt voor algemene bijstand geldt een zoekperiode van 4 weken op basis van artikel 41 lid 4 Participatiewet. Pas na 4 weken wordt een aanvraag ingediend door een jongere en behandeld door het college. Jongeren met een partner van 27 jaar of ouder kunnen wel direct na de melding een aanvraag indienen. Ook voor hen geldt echter dat ze in de eerste 4 weken na de melding actief moeten zoeken naar werk en/of scholingsmogelijkheden.

Tijdens de zoekperiode zal een jongere naar werk moeten zoeken en de mogelijkheden van reguliere scholing moeten onderzoeken. Bij de aanvraag moet de jongere documenten overleggen waaruit blijkt in hoeverre hij nog mogelijkheden heeft binnen het regulier onderwijs.

Na 4 weken beoordeelt het college de inspanningen van de jongere. Het college moet dan bij de vaststelling van het recht op bijstand expliciet rekening houden met de houding en gedragingen van de jongere in die eerste 4 weken (artikel 43 lid 4 Participatiewet). Heeft een jongere zich onvoldoende ingespannen tijdens de zoekperiode, dan kunnen twee situaties worden onderscheiden:

  • Een jongere heeft in het geheel niet geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en bovendien geeft hij aan dat ook niet te zullen doen. Is dit aan de orde, dan is de uitsluitingsgrond van artikel 13 lid 2 onderdeel d Participatiewet van toepassing. Het college moet de aanvraag om algemene bijstand op die grond afwijzen. Het betreft een gebonden bevoegdheid. De jongere heeft immers geen recht op bijstand.
  • Een jongere heeft zich enigszins ingespannen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, maar niet voldoende. In dat geval kan de aanvraag om algemene bijstand niet om die reden worden afgewezen. Het college verlaagt dan in principe wel bij wijze van maatregel de algemene bijstand wegens het onvoldoende verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 18 lid 2 Participatiewet). Het betreft een gebonden bevoegdheid, maar het college kan toch afzien van een maatregel bij geen of verminderde verwijtbaarheid, dringende redenen of volstaan met het geven van een waarschuwing.

De motivering van de wetgever voor deze zoekperiode blijkt vrij duidelijk uit de wetsgeschiedenis: "De regering is van mening dat niet kan worden geaccepteerd dat jongeren niets doen en achterover leunen. Jongeren moeten leren om op eigen benen te staan en zich te ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke burgers (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p.3)."

Kan een jongere een aanvraag indienen tijdens de zoekperiode

In de ideale situatie dient een jongere dus na de zoektermijn van 4 weken een aanvraag in, maar in de praktijk kan het gebeuren dat een jongere al tijdens de zoektermijn een aanvraag indient. Hoe moet worden omgegaan met een dergelijk prematuur ingediende aanvraag? Staat voor een jongere de mogelijkheid eigenlijk wel open om een aanvraag in te dienen tijdens de zoekperiode?
We staan eerst stil bij de redactie van artikel 41 lid 4 Participatiewet. De bepaling luidt als volgt: "Een aanvraag van algemene bijstand die alleen ziet op alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger dan 27 jaar zijn wordt niet eerder ingediend dan 4 weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en wordt niet eerder dan 4 weken na die melding door het college in behandeling genomen."

Duidelijk is dat de wetgever voor ogen heeft gehad dat een jongere pas aan het einde van de zoektermijn een aanvraag indient, maar betekent dit ook dat een binnen de zoekperiode ingediende aanvraag niet als aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb kan worden beschouwd? De letterlijke tekst van artikel 41 lid 4 Participatiewet kan op zichzelf zo worden opgevat. Zo meent de Rechtbank Noord-Holland dat artikel 41 lid 4 Participatiewet een bepaling van dwingend recht is en dat, gelet op het vereiste dat een aanvraag niet eerder dan 4 weken na de melding wordt ingediend en wordt behandeld door het college, geen sprake is van een aanvraag als deze tijdens de zoekperiode wordt ingediend (zie Rb. Noord-Holland 11-02-2014, nr. HAA 14/145, ECLI:NL:RBNHO:2014:1011 en Rb. Noord-Holland 30-06-2014, nr. HAA 14/145, ECLI:NL:RBNHO:2014:6130 met noot van H.W.M. Nacinovic in USZ 2014/295). Bovendien meent de rechtbank dat als de wetgever de bedoeling heeft te bepalen dat eventueel voortijdig ingediende aanvragen pas na verloop van 4 weken na de melding in behandeling zouden worden genomen, de regel dat pas na 4 weken van de melding een aanvraag kan worden ingediend, geen zelfstandige betekenis heeft.

De CRvB oordeelt echter anders. De tekst van artikel 41 lid 4 Participatiewet staat niet in de weg aan het indienen van een aanvraag door een jongere tijdens de zoekperiode. Hierbij wijst de CRvB erop dat een aanvraag 'wordt' ingediend niet eerder dan 4 weken na de melding. Hoewel summier toegelicht is dit oordeel van de CRvB niet zo gek, gezien vanuit de systematiek van de wet en de eisen die worden gesteld aan een aanvraag. Zo is de aanvraag aan te merken als een incomplete aanvraag. Immers, een belanghebbende kan dan niet al bij zijn aanvraag alle informatie hebben overgelegd over zijn houding en gedrag gedurende de gehele zoekperiode. Het college moet echter wel over deze informatie beschikken. Op grond van artikel 43 lid 4 Participatiewet moet bij de beoordeling van de aanvraag immers rekening worden gehouden met de houding en gedragingen van de jongere gedurende de 4 weken na de melding. Een incomplete aanvraag maakt echter nog niet dat daarmee geen sprake is van een aanvraag. In dit kader wijzen wij op CRvB 09-04-2013, nr. 11/1805 WWB. In deze uitspraak oordeelde de CRvB dat een fax waarin een belanghebbende - onder vermelding van naam en adresgegevens - verzoekt in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering moet worden aangemerkt als een aanvraag, ook al heeft voorafgaand geen melding plaatsgevonden. Zowel in deze als de onderhavige uitspraak is niet voldaan aan procedurele regels voor het indienen van een aanvraag in de Participatiewet. Dat doet er echter niet aan af dat sprake is van een aanvraag. Doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een aanvraag is het voldoen aan het schriftelijkheidsvereiste en de eisen van artikel 4:2 lid 1 Awb.

Naast de grammaticale interpretatie en de eisen die de Awb aan een aanvraag stelt, is de wetshistorie waaraan de CRvB bij wijze van toegift refereert, ook interessant. In de memorie van toelichting wordt immers de mogelijkheid van het binnen de zoektermijn indienen van de aanvraag en de gevolgen daarvan uitvoerig aangehaald.

Wij citeren daartoe een tweetal treffende passages uit de wetsgeschiedenis waaraan de CRvB memoreert in rechtsoverweging 4.2: "Het UWV draagt zoals gebruikelijk de aanvraag ter behandeling over aan het college. Is deze aanvraag eerder gedaan dan na afloop van die 4 weken dan legt het college een maatregel op of neemt het de aanvraag niet in behandeling (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p.3)."

De CRvB stipt vervolgens ook de volgende passage uit de memorie van toelichting aan: "Als de aanvraag voor algemene bijstand binnen de periode van 4 weken is ingediend, dan zal het college na die 4 weken constateren dat ze over te weinig gegevens beschikt om het recht op bijstand vast te stellen. Immers, op grond van artikel 43 lid 4 Participatiewet, dient het college bij de vaststelling van het recht op bijstand rekening te houden met de gedragingen en houding van de jongere gedurende de 4 weken na de melding. Aangezien de aanvraag eerder dan de 4 weken na melding is ingediend, heeft het college te weinig gegevens om de gedragingen en houding van de jongere gedurende die 4 weken te beoordelen. De jongere zal dan de gelegenheid worden geboden om zijn gegevens aan te vullen (TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 59)."

Gevolgen aanvraag tijdens de zoekperiode

Het is van belang om te zien welke gevolgen kunnen worden verbonden aan het tijdens de zoekperiode indienen van een aanvraag om algemene bijstand door een jongere. De kamerstukken waarbij de CRvB in onderhavige uitspraak aansluiting zoekt, duiden al in de juiste richting. Omdat het college na de zoektermijn de inspanningen van de jongere om werk en scholing te zoeken moet beoordelen, beschikt het college in dat geval in beginsel over onvoldoende gegevens om op de aanvraag te kunnen beslissen. Hoewel een jongere bijvoorbeeld wel al zijn scholingsmogelijkheden onderzocht kan hebben en ook al kan beschikken over documenten die zijn beweringen staven, moet het college bij de vaststelling van het recht op algemene bijstand rekening houden met de houding en het gedrag van de jongere gedurende de gehele zoekperiode van 4 weken, waaronder ook het zoeken naar werk. Het college moet de jongere daarom bij een tijdens de zoektermijn ingediende aanvraag een aanvultermijn geven op grond van artikel 4:5 Awb, zo volgt uit de parlementaire geschiedenis. Zo dienen ook de sollicitatieactiviteiten na de (te vroeg ingediende) aanvraag maar tijdens de zoektermijn te worden meegenomen in de beoordeling (artikel 43 lid 4 Participatiewet). Dit is immers bepalend voor (de omvang van) zijn recht op bijstand. Op grond van artikel 4:5 lid 1 onderdeel c Awb is buiten behandeling stelling - na het ongebruikt laten verstrijken van een aanvultermijn - mogelijk indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Gegevens over de activiteiten van belanghebbende tijdens de zoektermijn zijn van belang voor de beoordeling of een uitsluitingsgrond van toepassing is en ons inziens daarom nodig voor de beoordeling van de aanvraag. Van belang is wel dat het college bij de aanvultermijn duidelijk maakt welke informatie op uiterlijk welke datum van belanghebbende wordt verwacht. Hierbij willen wij bovendien opmerken dat de buiten behandeling stelling geen vehikel mag zijn voor het college om aanvragen op een relatief eenvoudige manier af te doen (zie hierover de noot van Kees-Willem Bruggeman bij CRvB 13-01-2015, nr. 13/3866 WWB in NBJ 2015/11).

Het ligt in de rede dat het college na afloop van de zoektermijn een aanvultermijn geeft aangezien het college de aanvraag pas na 4 weken kan behandelen. Niettemin ligt het wel voor de hand de jongere hierop al tijdens de zoekperiode te wijzen zodat de jongere tijdig op de hoogte is van hetgeen het college nog van hem verwacht.

Maakt een jongere geen gebruik van de aanvultermijn, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Levert een jongere alsnog voldoende gegevens aan, dan zal het college inhoudelijk moeten beslissen op de aanvraag. Kent het college de bijstand toe, dan kan het opleggen van een maatregel aan de orde zijn. Het kan dan gaan om het onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Maar dit staat los van het te vroeg indienen van een aanvraag. Je kunt immers bijvoorbeeld voldoende solliciteren en de aanvraag te vroeg indienen en te weinig solliciteren en de aanvraag na de zoekperiode indienen. Wat naar onze visie in ieder geval niet mogelijk is, is het afstemmen wegens het enkel binnen de zoektermijn indienen van de aanvraag, zoals wél wordt gesteld in de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010–2011, 32 815, nr. 3, p. 59). Nog los van het gegeven dat de gedraging in de afstemmingsverordening moet zijn beschreven om te kunnen afstemmen, menen wij dat geen sprake is van een schending van een aan de bijstand verbonden verplichting. Dit is vereist om te kunnen afstemmen (artikel 18 lid 2 Participatiewet). De 'voorwaarde' om pas na de zoektermijn een aanvraag te kunnen indienen, is ons inziens niet een aan de bijstand verbonden verplichting, maar een procedurevoorschrift, gericht op het structureren van aanvragen.

Naar boven


Overige uitspraken

Rechtbank Amsterdam 13-08-2015, nr. AMS 15/3464

Ook met andere schriftelijke stukken dan een schriftelijke huurovereenkomst kan een belanghebbende aannemelijk maken dat er sprake is van een schriftelijke overeenkomst zoals bedoeld in artikel 22a lid 4 onderdeel c Participatiewet

Het ligt op de weg van het college om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie ten behoeve van het vaststellen van de kostendelersnorm als een belanghebbende zijn medebewoners herhaaldelijk heeft verzocht om huurovereenkomsten te overleggen en tevens de gemeente heeft verzocht om een adresonderzoek te starten.

CRvB 25-08-2015, nr. 14/2559 WWB

Als sprake is van een medische en sociale urgentie voor de verhuizing van een belanghebbende en die urgentie op het moment van de aanvraag om bijzondere bijstand al 2 jaar bestaat, dan komen de daarmee samenhangende kosten niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat geen sprake is van een onvoorziene en plotselinge verhuizing op grond waarvan belanghebbende niet heeft kunnen reserveren voor de kosten.

CRvB 28-07-2015, nr. 14/3866 WWB

Als een belanghebbende niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan kan hij niet worden aangemerkt als een staatloze waardoor een beroep op het Staatlozenverdrag niet mogelijk is en ook geen recht op bijstand bestaat.

CRvB 18-08-2015, nr. 14/1995 WWB

Dat een belanghebbende akkoord gaat met het aansluitend na afloop van een gesprek afleggen van een huisbezoek en dit huisbezoek niet kan worden gerealiseerd omdat belanghebbende geen sleutel van de woning had, komt voor rekening en risico van belanghebbende.

CRvB 25-08-2015, nr. 14/566 WWB

Bijzondere bijstand voor verhuiskosten en kosten van verf, behang en vloerbedekking kunnen niet worden aangemerkt als duurzame gebruiksgoederen.

Bijzondere bijstand voor verhuiskosten en inrichtingskosten die niet zien op duurzame gebruiksgoederen dient in beginsel volgens de hoofdregel van artikel 48 lid 1 Participatiewet om niet te worden verleend. Hiervan kan alleen worden afgeweken als zich omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 48 lid 2 Participatiewet.

Naar boven


Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

Naar boven


Colofon

Uitgever

Deze nieuwsbrief is een uitgave van Schulinck.

Integrale teksten aangehaalde uitspraken

De integrale teksten van de in deze nieuwsbrief besproken rechterlijke uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn te raadplegen via de internetversie van Schulinck Grip op Participatiewet. Daarnaast worden vrijwel alle uitspraken ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Redactie

mr. Josan van Hoof (hoofdredacteur)
mr. Sacha Brakel
mr. Jeroen van Fessem
mr. André Pepers
mr. Lance op den Camp (eindredacteur Participatiewet)
mr. Carin Lennertz
mr. Nancy Schroeten
mr. Pauke Bogaarts
mr. Koen Mestrom
mr. Frank Schulmer

Redactie-adres

Schulinck
Keulseweg 1b-c
5953 HD  Reuver
Tel. 077 - 475 8018
Fax 077 - 475 8019
Web: www.schulinck.nl
E-mail: info@schulinck.nl

Copyright

© 2015, Schulinck. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck.

Disclaimer

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.

Naar boven