In een eerdere noot heb ik gemeenten er al eens op gewezen dat de Wmo nadrukkelijk als hekkensluiter is bedoeld (ECLI:NL:RBZWB:2022:3275). Om grip op de toegang te krijgen wees ik gemeenten er toen op dat het loont om in te zetten op passende algemene voorzieningen. Wanneer deze namelijk voldoende voorhanden zijn kan de gemeente een maatwerkvoorziening, na zorgvuldig onderzoek en goed gemotiveerd, weigeren, omdat er een goedkoper compenserend alternatief is. In mijn noot liet ik ook zien dat goed onderzoek naar de kwaliteit van de geboden ondersteuning, eventueel aangevuld met een gedegen medisch advies, gemeenten kan helpen bij het krijgen van grip op de toegang.
Om ervoor te zorgen dat de Wmo inderdaad alleen als hekkensluiter wordt ingezet dienen gemeenten in iedere casus ook goed onderzoek te doen naar de mogelijkheid om de ondersteuning vanuit de Wmo af te stemmen op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015). De Wmo kent het begrip voorliggende voorziening niet, dus dit kan niet als weigeringsgrond dienen voor het afwijzen van aanvragen, maar een aanvraag kan wel worden afgewezen als een cliënt daadwerkelijk een beroep kan doen op andere wetten. De cliënt is dan in staat om op eigen kracht tot een oplossing te komen. Voor het afstemmen op, en de afbakening met, de Wlz is zelfs een bepaling opgenomen in artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 waaruit opgemaakt kan worden dat een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd als:
- de client een Wlz-indicatie heeft;
- er redenen zijn om aan te nemen dat de client in aanmerking komt voor de Wlz, maar weigert een aanvraag hiervoor te doen.
In de praktijk blijkt het voor gemeenten nog weleens lastig hier goed mee om te gaan. Daarom is het fijn een inkijkje te krijgen in hoe de rechter met name de tweede situatie beoordeelt. Daarmee komen er direct wat aandachtspunten naar boven waar gemeenten wat van kunnen leren en daar maak ik in deze noot dankbaar gebruik van.
Wat ging er aan de uitspraak vooraf
Het begint met een indicatie die eerst op grond van de AWBZ door middel van een pgb wordt ingezet en die met de introductie van de Wmo overgaat naar de gemeente waarbij zowel uren voor individuele begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging worden toegekend (totaal 17,5 uur per week), voor de zorg die moeder levert aan haar zoon. Tot 1 juni 2017 hanteert de gemeente hiervoor de oude AWBZ tarieven maar vanaf 1 juni 2017 sluit de gemeente aan bij haar netwerktarief van € 20,- per uur. Nadat het bezwaar van de zoon tegen dit besluit ongegrond wordt verklaard tekent hij beroep aan bij de rechtbank. De zoon is het niet eens met het door de gemeente gehanteerde tarief en de door de gemeente bepaalde omvang van de zorg.
Ondertussen wordt door de gemeente voor het gehele jaar 2018 wederom 17,5 uur aan pgb per week toegekend tegen het netwerktarief en voor 2019 gebeurt dit voor de periode van 3 maanden, tot en met 31 maart 2019. Ook tegen deze besluiten maakt de zoon bezwaar. De behandeling van deze bezwaren wordt opgeschort in afwachting van de afloop van het eerder aangetekende beroep.
In beroep benoemt de rechtbank een deskundige die de opdracht krijgt advies uit te brengen. Op basis van dit advies wordt het beroep van de zoon gegrond verklaard, alleen op het onderdeel van de omvang van de zorg. De deskundige concludeert dat bij de zoon sprake is van een 24 uurs-zorgbehoefte in de nabijheid, wat betekent dat eiser altijd iemand moet kunnen bereiken en vanuit de ander gecheckt moet worden hoe het met hem gaat. Daarmee bepaalt hij de omvang op 17,77 uur per week aan individuele begeleiding, 0,82 uur aan persoonlijke verzorging en 4 uur per week aan huishoudelijke ondersteuning. Voor de verpleging verwijst de deskundige naar de Zorgverzekeringswet. De oplettende lezer zal het eerder waarschijnlijk al zijn opgevallen dat verpleging hier een vreemde eend in de bijt is, dit lijkt dan ook een prima advies van de deskundige. Door de zoon wordt tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld en de gemeente besluit met het advies van de deskundige in het achterhoofd de nog opgeschorte bezwaren gegrond te verklaren. Met een nieuwe beslissing op bezwaar beslist de gemeente dat de zoon recht heeft op 18,59 uur individuele begeleiding en 4 uur huishoudelijke ondersteuning per week voor de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2020 op basis van het tarief van € 20,- per uur. Dit resulteert in een flinke nabetaling aan pgb budget (ruim € 20.000,-). Toch is de zoon niet tevreden en tekent hij wederom beroep aan.
Ondertussen kent de gemeente ook voor 2021 een voorziening toe, met wederom dezelfde omvang en hetzelfde tarief, voor individuele begeleiding en huishoudelijke ondersteuning. Ditmaal beslist de gemeente echter de indicatie maar voor 7 maanden in te zetten (tot en met 31 juli 2021) omdat de gemeente van mening is dat de zoon aanspraak kan maken op een Wlz indicatie. Geen gekke gedachte nu uit het advies van de deskundige blijkt dat er 24 uurs zorg in de nabijheid nodig is. In de praktijk komt het voor dat cliënten 24 uurs zorg in de nabijheid nodig zeggen te hebben en daarmee in aanmerking menen te komen voor een forse indicatie vanuit de Wmo. Wanneer dit het geval is zou de eerste vraag die bij de toegang van de gemeente opkomt eigenlijk moeten zijn: “Ik moet onderzoeken of mijn cliënt in aanmerking komt voor een indicatie vanuit de Wlz”, maar daarover straks meer.
De zoon is het ook met dit besluit niet eens, het tarief is te laag en uit niets blijkt dat hij aanspraak zou maken op een Wlz indicatie. De rechter buigt zich in deze procedure over beide bestreden besluiten. Primair richt het beroep zich op het tarief dat de zoon te laag vindt. Hier stapt de rechter redelijk makkelijk overheen door aan te geven dat in de eerdere beroepszaak dezelfde beroepsgrond is aangevoerd, dat deze daar niet slaagde en daartegen door de zoon verder geen hoger beroep is ingesteld. De rechter ziet geen aanleiding om hier nu anders over te oordelen. Omdat er over de differentiatie van tarieven al veel gezegd en geschreven is beperk ik mij in deze noot tot het uitvoeriger bespreken van de tweede beroepsgrond, het afstemmen van de Wmo indicatie op een mogelijke Wlz indicatie.
Afstemmen op de Wlz
Zoals eerder gezegd biedt artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 de mogelijkheid om een indicatie af te stemmen op de Wlz. Dit dient wel goed gemotiveerd te worden. In deze zaak vindt de rechter dat de gemeente Hengelo dat goed heeft gedaan. Het helpt de gemeente enorm dat de deskundige in zijn advies heeft opgenomen dat bij de zoon sprake is van een 24 uurs-zorgbehoefte in de nabijheid, wat betekent dat eiser altijd iemand moet kunnen bereiken en vanuit de ander gecheckt moet worden hoe het met hem gaat. De gemeente verbindt hier terecht de conclusie aan dat het verkrijgen van een Wlz indicatie verder onderzocht moet worden. Daar komt bij dat de zoon zelf, in het kader van de toekenning van een pgb, heeft gevraagd om 24 uur per dag, 7 dagen per week, begeleiding. Daarop bespreekt de gemeente de casus, anoniem, met het CIZ. Ook het CIZ geeft aan dat door de zoon inderdaad aanspraak op een Wlz indicatie kan bestaan. Dit is waarschijnlijk ingegeven door het feit dat de zoon behoort tot de doelgroep die vanaf 1 januari 2021 toegang heeft tot de Wlz, mensen die vanwege een psychische stoornis blijvend behoefte hebben aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Op basis van al deze informatie is de gemeente van mening dat zij inderdaad voor een beperkte periode van 7 maanden de Wmo indicatie heeft af kunnen geven om de zoon de gelegenheid te geven in die tijd een WLZ indicatie aan te vragen. De rechter volgt de gemeente in haar standpunt wat betekent dat ook deze beroepsgrond niet slaagt en beide besluiten in stand blijven.
Wat kunnen gemeenten hiervan leren?
Door gemeenten wordt veel geklaagd over de hoge kosten die de uitvoering van de Wmo met zich mee brengt. Zij zijn vaak op zoek naar manieren om grip op de toegang te krijgen. In mijn eerdere noot heb ik daarvoor, zoals eerder gezegd, al tips gegeven door nog eens te benadrukken dat de Wmo uitdrukkelijk de hekkensluiter is, dat geïnvesteerd moet worden in adequate algemene voorzieningen, dat goed onderzoek naar de kwaliteit van de geboden ondersteuning nodig is en dat waar nodig gebruik gemaakt moet worden van gedegen medisch advies. In de onderhavige zaak is ook gebruik gemaakt van het advies van een deskundige, zij het dat deze door de rechtbank is benoemd. In gevallen waarbij uit het eerste onderzoek door de toegang blijkt dat een cliënt aangeeft 24 uur per dag zorg te moeten ontvangen, maar geen WLZ indicatie wil aanvragen, loont het zeker om dit nog eens door een deskundige bevestigd te willen zien. Ook kan het helpen om een individuele casus anoniem met het CIZ te bespreken. Met al deze informatie kan de gemeente zorgvuldig motiveren waarom zij van mening is dat een cliënt zich bij het CIZ dient te melden voor een Wlz indicatie.
Het komt voor dat cliënten geen WLZ indicatie aan willen vragen omdat zij dan bijvoorbeeld geconfronteerd worden met een hogere eigen bijdrage. Gemeenten blijven dan toch vaak Wmo indicaties afgeven om de zorgcontinuïteit te garanderen. Dat lijkt sympathiek maar wanneer men zorg vanuit de Wmo ontvangt terwijl deze eigenlijk vanuit een andere wet zou moeten worden geleverd dan wordt oneigenlijk gebruik van de Wmo gemaakt en dat moet zoveel mogelijk voorkomen worden om te zorgen dat de doelgroep waarvoor de Wmo wel is bedoeld hier nog langdurig gebruik van kan maken. Het is dus belangrijk om goed af te bakenen door, waar dit moet, de Wmo indicatie af te stemmen op andere wetten, zoals in dit geval de Wlz.
Zelf adviseer ik gemeenten ter overbrugging wel een korte Wmo indicatie af te geven omdat het ook bij het CIZ erg druk is en het vaak wel een flinke tijd kan duren voordat de daadwerkelijke indicatie ook is toegekend. Dat is ook precies wat de gemeente Hengelo in deze zaak heeft gedaan en de rechter in eerste aanleg vindt dat prima. Ik verwacht dat de CRvB niet anders zal oordelen, nu dit geheel in lijn is met artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015, maar het is niet duidelijk of tegen deze uitspraak ook hoger beroep is ingesteld. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de WLZ indicatie ligt dan vervolgens bij de cliënt zelf. Deze kan natuurlijk wel hulp inroepen, van een onafhankelijk cliëntondersteuner bijvoorbeeld, als dat toch niet geheel op eigen kracht lukt.
Voor het inzetten van de Wmo als de uitdrukkelijke hekkensluiter heb ik meer tips voor gemeenten die ik wellicht nog eens bij toekomstige uitspraken kan bespreken. Voor nu hoop ik dat gemeenten met de informatie uit deze uitspraak hun voordeel kunnen doen.