Een haarwerk toekennen vanuit de Wmo 2015. Het klinkt misschien gek. Misschien is het dat ook wel. Maar, kijk je naar de feiten waar de rechtbank het mee moest doen? Dan valt dat eigenlijk wel mee. De vraag is of een andere uitkomst mogelijk was geweest, als de gemeente andere argumenten had aangevoerd.
De situatie
De cliënt in deze zaak is een vrouw die op jonge leeftijd behandeld is voor kanker en sindsdien kale plekken op haar hoofd heeft. Het haarwerk dat volgens cliënt nodig is, heeft een aanschafprijs van € 2.750,- en het onderhoud ervan kost € 91,- per keer en moet tien keer per jaar gebeuren. Haar zorgverzekeraar vergoedt maar € 443,- uit de basisverzekering en € 200,- uit de aanvullende zorgverzekering per jaar. Voor het overige deel vraagt ze de gemeente vanuit de Wmo om een vergoeding. Haar motivatie hiervoor is dat ze zonder haarwerk niet onder de mensen durft te komen en daardoor in een sociaal isolement raakt.
Geen participatieprobleem?
De gemeente heeft de aanvraag afgewezen, omdat er vooral sprake is van een medisch probleem dat cliënt niet hoeft te belemmeren in haar participatie of zelfredzaamheid. De rechter vond dit niet voldoende onderbouwd en droeg de gemeente op zorgvuldig onderzoek te doen. Dit kunnen we wel volgen. Hoewel het in de Wmo draait om de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, is hier meestal een medische oorzaak voor. En dat cliënt aangeeft zonder haarwerk in een sociaal isolement te komen, duidt op een participatieprobleem. Hoewel dit misschien minder grijpbaar is dan iemand met een dwarslaesie die zonder rolstoel niet kan participeren, vallen ook psychische en psychosociale problemen onder de Wmo 2015 (zie artikel 1.2.1 onderdeel a Wmo 2015). Als de gemeente stelt dat cliënt ook zonder haarwerk kan participeren, moet dit daarom goed (medisch) worden onderbouwd.
Afstemming met zorgverzekeraar
Na het aanvullende onderzoek, stelt de gemeente dat cliënt wel een participatieprobleem heeft maar dat zij moet onderzoeken of een uitgebreidere aanvullende zorgverzekering een oplossing biedt of zich moet wenden tot de Ombudsman Zorgverzekeringen. Uit het afstemmingsartikel in de Wmo 2015 blijkt echter dat het niet aan cliënt, maar aan de gemeente is om dit te doen (zie artikel 2.3.2 lid 4 onderdeel f Wmo 2015). Bovendien is een aanvullende verzekering een vrijwillige privaatrechtelijke verbintenis en kan de gemeente volgens ons niet afdwingen dat cliënt deze afsluit. Hier had de rechtbank dan ook geen ruimte om wat anders te oordelen dan dat de gemeente dit ten onrechte stelt.
De gemeente stelt verder nog dat een behandeling van angstklachten vanuit de Zvw uitkomst kan bieden. De gemeente heeft dit echter niet medisch onderzocht. Zonder te weten of behandelen kan, om welke behandeling het gaat en waarom specifiek die behandeling, kan de rechtbank natuurlijk niet anders oordelen dan dat de gemeente ook dit standpunt niet goed heeft onderbouwd. De rechtbank voorziet vervolgens zelf in de zaak door de financiële tegemoetkoming voor het haarwerk en het onderhoud ervan toe te kennen. Ook dit is voor te stellen, aangezien cliënt al ruim twee jaar wacht op een voorziening. Ook al lijkt een toekenning voor vijf jaar wel ruim.
Was een andere uitkomst mogelijk?
Allereerst valt ons het gebrek aan een medisch advies op in deze zaak. Cliënt stelt zelf dat een goedkopere pruik die ze misschien wel kan bekostigen vanuit de Zvw niet volstaat. Wij kunnen echter niet opmaken dat dit ook medisch onderzocht is. Daarnaast heeft de gemeente ook niet medisch (laten) onderzoeken of van cliënt verwacht mag worden zonder haarwerk te participeren, eventueel na een bepaalde therapie/behandeling.
Nog een andere mogelijkheid was een meer principiële insteek geweest. De gemeente had hiervoor rechtspraak van de CRvB onder de Wmo 2007 kunnen aanhalen (zie CRvB 22-05-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1427, m. nt. mr. Kees-Willem Bruggeman en mr. Hans van Rooij). In die zaak oordeelde de CRvB dat ook wanneer een andere specifieke wettelijke regeling slechts een gedeelte van de aan de orde zijnde kosten vergoedt, er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat. Er is dan sprake van een voorliggende voorziening.
Belangrijk verschil is wel dat in de Wmo 2015 het oude artikel 2 Wmo 2007 over voorliggende voorzieningen ontbreekt. In artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015 staat wel dat de gemeente een Wmo maatwerkvoorziening kan afstemmen op andere mogelijkheden, waaronder de Zvw. De afstemming kan betekenen dat de gemeente de cliënt bijvoorbeeld verwijst naar de Zvw. Maar in de Wmo 2015 staat niet dat andere wetten voorliggend zijn.
Toch lijkt het er niet op dat de wetgever met de lijn in de Wmo 2007 heeft willen breken. In de memorie van toelichting staat dat als voor een voorziening recht op basis van de Zvw bestaat, de gemeente voor die onderdelen geen maatschappelijke ondersteuning hoeft te bieden. En voor de onderdelen waarvoor geen aanspraak op de Zvw bestaat juist wel (MvT, Kamerstukken II 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 15). Ook kun je in de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening afwijzen op basis van eigen kracht. Eigen kracht is er ook als cliënt een beroep kan doen op andere wetten (zoals de Zvw).
Maar nergens blijkt echt met zekerheid uit dat andere wetten voorliggend zijn en dat aanspraak op een andere wet leidt tot een afwijzing vanuit de Wmo 2015. De vraag is of de wetgever met de ‘’onderdelen’’ waarvoor geen aanspraak op de Zvw bestaat ook de onderdelen bedoelt waarvoor wel aanspraak bestaat, maar de kosten niet volledig worden vergoed. Duidelijkheid in de jurisprudentie is er ook nog niet. Enig houvast is een uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant onder de Wmo 2015 waarin de rechtbank de term voorliggende voorziening nog steeds hanteert. Daarin oordeelt de rechtbank dat een alarmeringssysteem dat enkel nodig is vanwege medische redenen, onder de reikwijdte van de Zorgverzekeringswet valt. Hiermee is de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening die aan de verstrekking van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 in de weg staat (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 24-6-2020, nr. 19/6179 BRE, m. nt. mr. Renke Imkamp).
Zou de lijn van de CRvB onder de Wmo 2007 in de Wmo 2015 niet meer gelden, dan zet dit de deur wel open voor talloze extra Wmo-aanvragen om gaten vanuit de Zvw te dichten. Denk bijvoorbeeld aan ergo- of fysiotherapie en hoortoestellen en andere hulpmiddelen waarvoor maar een gedeeltelijke vergoeding geldt. De wetgever heeft er blijkbaar voor gekozen bepaalde aanspraken in de Zvw, waaronder ook een haarwerk, tot een bepaald bedrag te vergoeden. Het zou vreemd zijn als er vanuit de Wmo dan alsnog een aanvulling mogelijk is voor dezelfde voorziening. Ook al wordt er in de Wmo 2015 gesproken over afstemming en maatwerk.
Geeft hoger beroep meer duidelijkheid?
De gemeente in deze haarwerk-zaak gaat in hoger beroep. Helaas gaat dit de vraagtekens over hoe het in de Wmo 2015 zit met voorliggende voorzieningen waarschijnlijk niet wegnemen. De CRvB toetst namelijk de uitspraak van de rechtbank. Het aanvoeren van nieuwe gronden in hoger beroep is beperkt. Wij zien niet hoe de gemeente de steken die het eerder heeft laten vallen, in hoger beroep nog kan herstellen. Grote kans daarom dat de principiële vragen over voorliggende voorzieningen gezien artikel 8:69 Abw helaas buiten discussie blijven. Het is dan dus vooral hopen op andere rechtspraak over dit onderwerp.