Eind vorig jaar verschenen een aantal rechtbankuitspraken over de hulphond binnen de Wmo (zie ECLI:NL:RBGEL:2021:6643 en ECLI:NL:RBOBR:2021:6624). In die uitspraken kwam onder andere de vraag aan de orde of de gemeente de aanvraag van (de opleiding van) een PTSS- of ASS-hulphond altijd kan afwijzen, omdat het wetenschappelijk bewijs van het effect van een hulphond nog ontbreekt. In een uitspraak van de CRvB in 2018 leek de CRvB de ruimte voor gemeenten te laten om ‘standaard’ af te wijzen om die reden (zie daarover ECLI:NL:CRVB:2018:2785 m.nt. Christel Califano). Maar uit latere rechtbankuitspraken blijkt dat de rechtbanken die uitspraak van de CRvB anders uitleggen. Van een standaard afwijzing kan volgens de rechtbanken geen sprake zijn. Volgt namelijk uit het Wmo-onderzoek dat de hulphond de enige passende oplossing is, dan moet de gemeente deze toekennen. In mijn vorige noot stond ik daar al bij stil (zie ECLI:NL:RBGEL:2021:6643 m.nt. M. Bruin).
Eind januari verschenen van de CRvB drie bijna identieke uitspraken over dit onderwerp. Eén voor de Jeugdwet (ECLI:NL:CRVB:2022:254) en twee voor de Wmo (zie de uitspraak hierboven en ECLI:NL:CRVB:2022:221). Werpen deze uitspraken nieuw licht op de kwestie?
Nieuwe uitspraken, zelfde lijn
Uit de uitspraken volgt naar mijn mening dat het standpunt van de CRvB niet gewijzigd is. Een gemeente heeft nog altijd de mogelijkheid om een aanvraag voor een hulphond af te wijzen. Dat het wetenschappelijk bewijs van het effect van een hulphond ontbreekt, speelt daarbij nog steeds een rol. Dat viel al op te maken uit de uitspraak van 2018 en is nu nog steeds zo. Wijken de eerder aangehaalde rechtbankuitspraken dan af van die CRvB-lijn? Nee, wat mij betreft niet.
Zorgvuldig onderzoek
Voor de gemeente draait het namelijk niet zo zeer om de vraag: ‘is het effect van een hulphond wetenschappelijk bewezen’, maar om de vraag: ‘is de hulphond voor de cliënt in kwestie van toegevoegde waarde bij het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie’. Als de gemeente concludeert dat een hulphond geen passende oplossing is of er zijn ook andere mogelijkheden, dan hoeft de hulphond niet toegekend te worden. Want zoals de CRvB ook benadrukt is het uiteindelijk aan de gemeente om te besluiten op welke wijze een cliënt ‘gecompenseerd’ wordt. Dit besluit moet dan uiteraard wel gebaseerd worden op een zorgvuldig onderzoek. En daar zit nu het duidelijke verschil tussen de CRvB-uitspraken en de eind vorig jaar verschenen rechtbankuitspraken (zie nogmaals ECLI:NL:RBGEL:2021:6643 en ECLI:NL:RBOBR:2021:6624).
In de hierboven opgenomen uitspraken komt de gemeente tot de conclusie dat de cliënt voldoende geholpen is met datgene dat door de gemeente is toegekend. Volgens de gemeente bleek onvoldoende dat een hulphond toegevoegde waarde zou hebben. Dat punt kan een gemeente dan extra onderbouwen door te wijzen op het ontbreken van wetenschappelijk bewijs over het effect van een hulphond. Aangezien de gemeente volgens de CRvB zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en heeft vastgesteld wat een passende oplossing was voor de cliënt, mocht het besluiten om geen hulphond toe te kennen. De gemeente is namelijk niet verplicht om aan de wensen van een cliënt tegemoet te komen. Als ook op een andere manier een passende oplossing geboden wordt, dan mag de gemeente voor die andere oplossing kiezen. Deze vrijheid heeft de gemeente binnen de Wmo (en de Jeugdwet) altijd, dus ook wanneer het gaat om de aanvraag van een hulphond.
De conclusie dat een andere oplossing ook passend was konden de rechtbanken in de hiervoor genoemde uitspraken niet trekken. Daar bleek juist uit het onderzoek dat met reguliere begeleiding geen passende oplossing geboden kon worden of maakte het onderzoek onvoldoende duidelijk of een hulphond van toegevoegde waarde kon zijn. In die situaties kun je als gemeente dus niet simpelweg besluiten om dan maar geen hulphond toe te kennen, met als algemene reden dat het wetenschappelijk bewijs van het effect van een hulphond nog niet vaststaat. Dat is in het individuele geval zoals gezegd namelijk niet zo relevant. Voorop staat dat een passende voorziening ingezet moet worden. Wil je als gemeente geen hulphond toekennen, dan zul je moeten motiveren waarom in die specifieke situatie andere oplossingen passender of eveneens passend zijn.
Vervolg
Dit jaar worden de resultaten verwacht van een onderzoek naar de werking van hulphonden bij veteranen met PTSS. De verwachting is dat die resultaten bijdragen aan het beeld dat hulphonden effectief kunnen zijn voor mensen met psychische problematiek. Voor gemeenten dus van belang om de uitkomsten van dit onderzoek in de gaten te houden en mee te wegen in hun toekomstige besluiten.