Voor huishoudelijke hulp stond al langere tijd vast dat resultaatgericht beschikken niet mag. Uit de beschikking moet blijken op hoeveel uur hulp per week een cliënt kan rekenen (zie onder meer CRvB 8-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241 m. nt. Christel Califano). Er waren al enkele rechtbanken die oordeelden dat dit ook voor begeleiding geldt (zie bijvoorbeeld Rechtbank Zeeland-West-Brabant 03-02-2017, ECLI:NL:RBZWB:2017:561 en Rechtbank Limburg 10-4-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3319). Met deze uitspraak is dit oordeel definitief. Een manier van verstrekken waarbij een cliënt niet weet hoeveel uren/minuten ondersteuning het college heeft verstrekt, is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Dit is voor begeleiding of een andere vorm van maatschappelijke ondersteuning, niet anders dan voor huishoudelijke ondersteuning. Veel duidelijker kon de CRvB het naar ons idee niet formuleren. Toch blijven er wat ons betreft nog drie vragen over. Daar gaan we hieronder op in.
1. Is indiceren in bandbreedtes toegestaan?
Het college mag niet uitgaan van een gemiddelde aan benodigde ondersteuning, maar moet in elke situatie onderzoeken hoeveel uur ondersteuning een cliënt daadwerkelijk nodig heeft (zie ook CRvB 21-3-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, m. nt. mr. Kees-Willem Bruggeman). Wel valt in te denken dat dit voor bijvoorbeeld hulp bij het huishouden eenvoudiger is vast te stellen, dan voor begeleiding. Ook de gemeente in deze zaak voerde aan dat bij de uitvoering van begeleiding flexibiliteit nodig is. Het kan zijn dat iemand de ene week wat meer begeleiding nodig heeft dan de andere week. Volgens de CRvB staat een verstrekking in uren/minuten niet in de weg aan een flexibele inzet van begeleiding. Mogelijk wil de CRvB hiermee aangeven dat het hanteren van een bepaalde bandbreedte is toegestaan, maar het staat niet expliciet in de uitspraak. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in 2019 wel al dat het indiceren in profielen met bandbreedtes mag. Voorwaarde is wel dat het college concretiseert wat de ondersteuningsbehoefte van cliënt precies is (in uren). Daardoor is duidelijk dat het toegekende profiel is afgestemd op de ondersteuningsbehoefte (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-10-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4686).
Naar ons idee biedt het voor zowel de cliënt, de gemeente als de aanbieder, voordelen als deze bandbreedte kan worden afgesproken. Een cliënt weet dan op hoeveel uur ondersteuning in een week hij minimaal en maximaal kan rekenen. Afhankelijk van bijvoorbeeld zijn programma in een week, kan hij met de aanbieder dan afspraken maken over de invulling. Daarbij moet de bandbreedte uiteraard niet te groot zijn om de rechtszekerheid te borgen. Sluit de bandbreedte niet meer aan op de situatie van de cliënt, dan moet een nieuwe beschikking volgen.
2. Wat betekent deze uitspraak voor het wetsvoorstel Resultaatgericht beschikken?
In januari 2020 verscheen de consultatieversie van het wetsvoorstel Resultaatgericht beschikken en vereenvoudigen geschilbeslechting. Doel van het wetsvoorstel is onder meer dat gemeenten door een wijziging van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening via een resultaat kunnen toekennen. Er moet dan altijd een ondersteuningsplan door de aanbieder en de cliënt worden opgesteld dat onderdeel is van de beschikking. In het ondersteuningsplan staan de activiteiten en de frequentie ervan.
Het wetsvoorstel is controversieel verklaard en komt dus pas weer op de agenda van de Kamer als er een nieuw kabinet is. In een Kamerbrief uit 2019 raadde Minister De Jonge (VWS) gemeenten aan om hun beleid al zoveel mogelijk in lijn te brengen met het wetsvoorstel (TK 2018-2019, 29538, nr. 292). De vraag is of dit advies nog steeds geldt. Door de controversieel verklaring duurt het nog langer voordat het wetsvoorstel in werking treedt. Al die tijd handelen gemeenten in strijd met de uitspraken van de CRvB. Daarnaast is het nog maar de vraag of het wetsvoorstel uiteindelijk in deze vorm aangenomen wordt. Zeker met deze nieuwe uitspraak waarin de CRvB heel erg duidelijk maakt dat een cliënt bij elke maatwerkvoorziening moet weten hoeveel uren/minuten maatschappelijke ondersteuning aan hem wordt toegekend. Een ondersteuningsplan, waarin alleen staat met welke frequentie de activiteiten plaatsvinden, is onvoldoende en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het gaat hier om een schending van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, oftewel een fatsoensnorm in het bestuursrecht. Het zou vreemd zijn als de wetgever dit negeert. Gebeurt dit wel en wordt resultaatgericht beschikken mogelijk gemaakt in de Wmo 2015? Dan kan de rechterlijke macht mogelijk alsnog oordelen dat het in strijd is met de rechtszekerheid en worden gemeenten in (hoger) beroep dus nog steeds teruggefloten.
3. Wat betekent deze uitspraak voor de uitvoering van de Jeugdwet?
Sinds de uitspraak van de CRvB over resultaatgericht indiceren bij hulp in het huishouden speelt de vraag in hoeverre dit ook geldt voor de Jeugdwet. Tot februari 2021 was hierover geen rechtspraak bekend. Wij gingen er van uit dat de CRvB in het kader van de Jeugdwet hetzelfde zou oordelen. Jeugdigen en ouders hebben immers ook het recht om te weten hoeveel hulp zij concreet gaan ontvangen. Zij mogen erop vertrouwen dat de gemeente ook bij het inzetten van jeugdhulp het rechtszekerheidsbeginsel naleeft. In februari 2021 publiceerde de rechtbank Amsterdam een uitspraak waaruit blijkt dat zij hier anders over denkt. Zij oordeelt in juni 2020 dat de gemeente de jeugdhulp niet in uren hoeft toe te kennen (Rechtbank Amsterdam 24-6-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7132, m. nt. mr. Kees-Willem Bruggeman en mr. Saskia Vogels). Het is voldoende als de gemeente in het besluit aangeeft welk resultaat met de jeugdhulp moet worden bereikt. De rechtbank Rotterdam oordeelt in maart 2021 ook dat de gemeente bij het vaststellen van de behoefte aan jeugdhulp niet verplicht is de mate van hulp in een exact aantal uren uit te drukken. Een intensiteitstrede (midden/intensief) is voldoende (Rechtbank Rotterdam 8-3-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1893)
Het klopt volgens ons dat de behoefte aan jeugdhulp sneller kan wijzigen, zoals de rechtbank Amsterdam aangeeft (zie ECLI:NL:RBAMS:2020:7132, r.o. 3.7). Naar onze mening betekent dit echter niet dat de omvang van de toegekende hulp achterwege gelaten kan worden. De gemeente heeft immers altijd de mogelijkheid om een beschikking te wijzigen. En zoals ook voor de Wmo geldt, kan er mogelijk met bandbreedtes worden gewerkt. Zoals gezegd geldt ook in het kader van de Jeugdwet het rechtszekerheidsbeginsel. Om te weten wat ouders en jeugdigen aan jeugdhulp toegekend krijgen, moet hierbij op zijn minst een globale omvang van de tijd worden gegeven.
Deze uitspraak van de CRvB bevestigt ons standpunt hierin. De CRvB vindt het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel als een cliënt niet concreet weet hoeveel maatschappelijke ondersteuning hij krijgt en benadrukt daarbij dat dit voor begeleiding niet anders is dan voor huishoudelijke hulp. De nadruk ligt op het naleven van het rechtszekerheidsbeginsel. Wij verwachten dat dit voor de uitvoering van de Jeugdwet niet anders zal zijn.