1. Uit deze uitspraak komt naar voren dat de aanwezigheid van een algemene voorziening die na een adequaat onderzoek – waarbij ik zou willen zeggen dat dit een onderzoek is dat voldoet aan het stappenplan uit de uitspraak CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, m.nt. C.W.C.A. Bruggeman, – op het oog een passende (al dan niet volledig) toereikende oplossing biedt voor de geconstateerde ondersteuningsbehoefte door een belanghebbende of diens gemachtigde niet met een algemene reactie terzijde kan worden geschoven. De systematiek die is verwoord in art. 2.3.2 en art. 2.3.5 lid 3 Wmo 2015 blijkt aldus geen papieren tijger.
2. Een goed onderzoek door het college heeft betekenis en kan dus niet met een niet naar de onderliggende casus gespecificeerde argumentatie worden afgeserveerd. Mij lijkt dat een goede zaak, een dergelijke benadering voorkomt oeverloze welles-nietesdiscussies en stroomlijnt derhalve de procesgang. Des te belangrijker is het dus voor colleges om de opdracht die voor hen uit de stappenplanuitspraak voortvloeit ook daadwerkelijk voldoende serieus op te pakken. Hier is dat kennelijk gebeurd, omdat in de woorden van de rechtbank, waarbij de CRvB zich aansluit, “(…) in het medisch advies van […] de problematiek van appellante voldoende inzichtelijk is gemaakt en haar beperkingen goed in beeld zijn gebracht. Appellante heeft niet onderbouwd waarom zij meer of andere hulp nodig heeft. Van medische bezwaren om van de algemene voorzieningen gebruik te maken is niet gebleken en het college heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat voor appellante geen financiële belemmeringen bestaan om daarvan gebruik te maken.” In een notendop vinden we hier het beoordelingskader: (a) het onderzoek naar de behoeften en de beperkingen deugt en de maximale compensatie-omvang is daarmee duidelijk; (b) een overtuigende weerlegging van de voorgestelde oplossing via (in dit geval) algemene voorzieningen ontbreekt, en (c) financieel is er evenmin een belemmering om van de oplossing gebruik te kunnen maken. Blijkbaar gaat het hier om een oplossing die de volledige compensatie-omvang afdekt (dat is niet noodzakelijkerwijs het geval) en is aanvulling van de algemene voorziening via een maatwerkvoorziening dus niet nodig. En dan geldt: als er geen noodzaak is voor een maatwerkvoorziening als zodanig, dan is er die er ook niet voor een pgb. Er is allemaal geen speld tussen deze systematische denkwijze te krijgen. Nu hier bovendien een duidelijke bewijsregel wordt gegeven, is daarmee veel helderheid geschapen.
3. Een interessante kwestie zien we nog in r.o. 4.2. Ook voor een tijdelijke toekenning van een pgb om de enkele reden dat er te laat is beslist, bestaat volgens de CRvB geen aanleiding. Terecht merkt hij op dat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Ik zou daaraan nog willen toevoegen dat de wetgeving via de algemene Awb-instrumenten van dwangsom en beroep bij niet-tijdig beslissen, alsook via de specifieke Wmo-route van een spoedvoorziening ex art. 2.3.3 Wmo 2015, bovendien in voldoende andere instrumenten voorziet om talmende gemeentebesturen anderszins aan te spreken.