Noot (Christel Califano)
In mei 2016 oordeelde de CRvB al dat de toekenning van huishoudelijke hulp in resultaatsgebieden een duidelijke maatstaf mist, als de beleidsregels noch het toekenningsbesluit inzicht verschaffen in de vraag op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ (CRvB 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491) Gemeenten zijn met deze uitspraak aan de slag gegaan en hebben gepoogd de te beschikken resultaten zo concreet mogelijk weer te geven. De factor ‘tijd’ bleef echter een discussiepunt, ook in de lagere rechtspraak overigens. Met de onderhavige uitspraak schept de CRvB duidelijkheid: de hoeveelheid tijd die nodig is om het resultaat te behalen moet duidelijk zijn voor cliënt en moet in het besluit worden vastgelegd.
Indiceren op resultaat
Steeds meer gemeenten zijn de laatste jaren gaan indiceren in resultaatsgebieden. Gemeenten indiceren bijvoorbeeld op het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ of ‘schone en draagbare kleding’. Bij deze werkwijze betalen gemeenten een vast bedrag (per cliënt) aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder biedt vervolgens de benodigde ondersteuning aan cliënt. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte van cliënt kan dit per week verschillen. Cliënt weet bij deze werkwijze dus niet vooraf hoeveel uren ondersteuning hij kan verwachten. De zorgaanbieder dient de afspraak om het toegekende resultaat te behalen na te komen, maar hoeveel tijd daarvoor nodig is wordt door de zorgaanbieder zelf beoordeeld. Bij deze aanpak ligt een grote verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieder. Dit is naar mijn mening ook het grootste pijnpunt.
Oordeel CRvB
Het oordeel van de CRvB in de onderhavige uitspraak bevat eigenlijk 2 belangrijke onderdelen. Op de eerste plaats oordeelt de Raad dat uit het toekenningsbesluit concreet moet blijken op hoeveel uren huishoudelijke ondersteuning cliënt per week kan rekenen. Eigenlijk heeft de CRvB hier eerder ook al op ‘gehint’, zou je kunnen zeggen. Hij verwijst immers ook naar zijn eerdere uitspraken van 18 mei 2016 (CRvB 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491) en 18 oktober 2017 (CRvB 18-10-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3633). De lagere rechtspraak bleef echter verdeeld. Zowel de rechtbank Rotterdam als de rechtbank Noord-Holland oordeelden dit jaar nog dat het voldoende is als uit het besluit blijkt welke activiteiten worden verricht en met welke frequentie (zie Rechtbank Rotterdam 1-6-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4043, Rechtbank Rotterdam 9-5-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3690 en Rechtbank Noord-Holland 26-1-2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:508). Het was dus zeer gewenst dat er duidelijkheid kwam op dit punt.
Op de tweede plaats gaat de CRvB in op het in het gemeentelijk beleid vastgelegde afwegingskader voor indicering van hulp bij het huishouden. Daarbij herhaalt hij zijn eerder gedane uitspraken dat het college beleidsregels kan vaststellen ter invulling van geformuleerde resultaatsgebieden, mits die regels berusten op objectieve criteria, steunend op een deugdelijk onderzoek. De beleidsregels van het college in de onderhavige zaak voldeden niet aan deze criteria. Daardoor bestaat geen inzicht in de vraag (zie r.o. 4.12):
- welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is;
- welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden;
- met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden en;
- met name hoeveel tijd nodig is om de activiteiten te verricht om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning.
In een eerdere uitspraak benoemde de CRvB ook al duidelijk de voornoemde punten waarin in elk geval inzicht dient te bestaan bij het indiceren in resultaten (zie CRvB 18-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402, r.o. 5.7.2). Met de woorden ‘met name’ legt de CRvB hier echter nog eens de nadruk op de factor tijd. Juist de tijd die nodig is om de activiteiten te verrichtten om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning, moet volgens de CRvB op de een of andere wijze inzichtelijk zijn.
Rechtszekerheidsbeginsel en gevolgen voor begeleiding en jeugdhulp
Een belangrijke vraag die deze uitspraak oproept is natuurlijk in hoeverre deze ook geldt voor andere vormen van Wmo-ondersteuning zoals begeleiding of bepaalde vormen van jeugdhulp. Enerzijds valt te beargumenteren dat de aard van een voorziening als begeleiding anders is dan die van huishoudelijke hulp. De behoefte is lastiger te kwantificeren in exacte uren. Bovendien kan het voor komen dat een cliënt of een jeugdige de ene week meer begeleiding nodig heeft dan de andere week, zodat het in dergelijke situaties wenselijk is om een bepaalde bandbreedte toe te staan (bijv. 3 tot 5 uur per week). Anderzijds maakt deze uitspraak duidelijk dat de CRvB in het kader van de rechtszekerheid een vergaande mate van concretisering van de toegekende voorziening eist. De vraag is of een toekenning van bijvoorbeeld begeleiding met enkel een beschrijving van de toe te kennen activiteiten en momenten waarop dat plaats vindt een voldoende invulling geeft aan die rechtszekerheid. Ik denk het niet. Wellicht kan het wel voldoende zijn om een bepaalde bandbreedte mee te geven (zoals de hiervoor genoemde 3 tot 5 uur). Maar de factor tijd is in mijn ogen, ook bij deze vormen van ondersteuning, in ieder geval een component die tot op een bepaalde hoogte geconcretiseerd moet zijn.
Inkoop in het sociaal domein
De verandering in indiceren die onderhavige uitspraak met zich meebrengt is ook direct van invloed op de inkoop-systematiek van gemeenten bij zorgaanbieders. Het resultaatgericht indiceren hangt namelijk nauw samen met resultaatgericht inkopen. Nu duidelijk is dat de tijdcomponent een belangrijke factor speelt bij het toekennen van een voorziening (in dit geval huishoudelijke hulp), zullen aanbieders niet meer akkoord gaan met de huidige manier van inkopen. Zorgaanbieders lopen dan te veel risico, omdat ze bij indiceren en inkopen op resultaat enige ruimte hadden om zelf te besparen op uren. Als het college nu de hoeveelheid uren die een zorgaanbieder dient te leveren vastlegt, is deze ruimte en dus besparen op tijd (dus geld) verleden tijd.
Theoretisch gezien blijft het wel nog mogelijk om op resultaat te indiceren, maar de hoeveelheid tijd moet daarbij ook aangegeven worden. Indiceren op resultaat heeft dan naar mijn mening geen meerwaarde meer voor gemeenten, maar ook niet voor zorgaanbieders.
|