Nieuwsbrief Jurisprudentie | Editie 11 2019  
 
 
Grip op Participatiewet
 
 
 
 

Met de jurisprudentie nieuwsbrief Participatiewet informeren wij u graag eens in de twee weken over actuele jurisprudentie op dit vakgebied.


Sommige uitspraken zijn voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.


Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet.


Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op.


Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie.

Naar boven

 
 
 
 
  CRvB 9-4-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1304 (met noot mr. Lance op den Camp)  
 
 
 
Trefwoorden
bijzondere bijstand, Draagkracht, kosten beschermingsbewind, vtlb
 
 
Samenvatting

Het college heeft bijzondere bijstand toegekend voor een deel van de kosten van beschermingsbewind. Tussen partijen is in geschil of de kosten uit de draagkracht van belanghebbende konden worden voldaan. Belanghebbende neemt deel aan een (buitenwettelijk) minnelijk schuldhulpverleningstraject. Het college voert beleid dat bij Wsnp de draagkracht alleen berekend wordt over de middelen waarover een belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft. De minnelijke schuldregeling kan daarmee niet worden vergeleken waardoor belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken over zijn inkomen en de kosten zelf kan betalen.
De CRvB stelt vast dat belanghebbende over een door zijn schuldhulpverlener vastgesteld vrij te laten bedrag (vtlb) van zijn inkomen beschikt. Met het verschil tussen het inkomen en dat vtlb worden de schulden afgelost. De CRvB oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij het sluiten van de minnelijke schuldregeling geen hoger vtlb had kunnen bedingen, zodanig dat hij daaruit de kosten van bewindvoering zelf kan voldoen. Dat een eventuele verhoging van het vtlb ten koste gaat van de afloscapaciteit en dat schuldeisers hierdoor mogelijk niet bereid zijn mee te werken aan de minnelijke regeling, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheid dat minder overblijft voor schuldeisers na verhoging van het vtlb speelt geen rol in het kader van bijstandsverlening.

 
Noot (mr. Lance op den Camp)

In geschil is of de kosten van de gevraagde bijzondere bijstand – in dit geval voor de kosten van beschermingsbewind – kunnen worden voldaan uit de draagkracht. Belanghebbende neemt deel aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject. In dat kader beschikt belanghebbende over een door zijn schuldhulpverlener vrij te laten bedrag van zijn inkomen. Met het verschil tussen zijn inkomen en dat vrij te laten bedrag worden de schulden van belanghebbende afgelost. Doel van een minnelijke schuldregeling is dat belanghebbende gaat sparen om een deel van zijn schulden af te lossen. Als belanghebbende voldoet aan zijn verplichtingen in het kader van dit traject zullen schuldeisers finale kwijting verlenen voor het restant van de schulden van belanghebbende.

Punt van discussie is of belanghebbende voor het bepalen van zijn draagkracht kan beschikken over zijn inkomen ondanks dat hij zijn volledige inkomen boven het vrij te laten bedrag aan de kredietbank moet overboeken ter voldoening aan zijn verplichting in het kader van het minnelijk traject. Van belang is dat het college het beleid voert dat in geval van schuldsanering op grond van de Wsnp de draagkracht in beginsel alleen berekend wordt over de middelen waarover een belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft. Dit is ook in lijn met vaste rechtspraak hierover waarin is bepaald dat belanghebbende alleen daadwerkelijk kan beschikken over de middelen die buiten de boedel vallen (zie CRvB 01-02-2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AS5115).

Minnelijk traject niet vergelijkbaar met een schuldsaneringstraject in het kader van de Wsnp
Het college meent dat een minnelijk schuldhulpverleningstraject niet vergelijkbaar is met een schuldsaneringstraject in het kader van de Wsnp. De CRvB gaat daarin mee en overweegt dat belanghebbende in dit geval wel degelijk kan beschikken over zijn (gehele) inkomen. De vergelijking met de Wsnp gaat niet op. Verschil tussen de Wsnp en het minnelijk traject in deze is ook dat de Wsnp door de rechtbank wordt vastgesteld en in de Faillisementswet onder andere is geregeld wat buiten de boedel valt. Het minnelijke traject wordt niet door de rechtbank vastgesteld. Een schuldbemiddelingsovereenkomst is een contract tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers om een minnelijke regeling van de totale schuldenlast te bewerkstelligen.

In de rechtsoverwegingen 5.6 en 5.7 geeft de CRvB aan waarom in dit geval belanghebbende kan beschikken over zijn inkomen:

“Volgens het college kan betrokkene in het kader van zijn minnelijke schuldhulpverleningstraject, anders dan in geval van een Wsnp-traject, redelijkerwijs beschikken over zijn inkomen. Deze beroepsgrond slaagt (…) Betrokkene neemt deel aan een (buitenwettelijk) minnelijk schuldhulpverleningstraject en beschikt in dat kader over een door zijn schuldhulpverlener vastgesteld vrij te laten bedrag van zijn inkomen. (…). Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij het sluiten van die [red.: schuldregelings]overeenkomst niet een hoger vrij te laten bedrag had kunnen bedingen, zodanig dat hij daaruit de kosten van bewindvoering zelf kan voldoen uit zijn inkomen. (…)”

Complementair karakter van de bijstand
Voor dit oordeel van de CRvB is vanuit de Participatiewet veel te zeggen. Gelet op het complementaire karakter moet een belanghebbende alles in het werk stellen om niet bijstandsafhankelijk te zijn. Niet alleen middelen waarover iemand beschikt maar ook waarover redelijkerwijs wordt beschikt moeten in aanmerking worden genomen (artikel 31 lid 1 Participatiewet). Dan gaat het dus ook om middelen waarover een belanghebbende had kunnen beschikken als hij vanuit bijstandsperspectief meer verantwoordelijk had gehandeld. In dit geval had belanghebbende niet aannemelijk kunnen maken dat het voor hem onmogelijk was een groter vrij te laten bedrag te kunnen bedingen bij het sluiten van de schuldregelingsovereenkomst. Deze lijn zie je ook terug in andere rechtspraak over het redelijkerwijs kunnen beschikken over middelen. Vergelijk bijvoorbeeld de situatie waarin een bijstandsgerechtigde heeft gewerkt maar daarvoor geen geld heeft ontvangen maar dit wel had kunnen bedingen (CRvB 3-7-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2033).

Wel poging gedaan om groter vrij te laten bedrag te krijgen
Ligt dit anders als belanghebbende wel heeft geprobeerd een groter vrij te laten bedrag te bedingen maar dit niet is gelukt en er toch een minnelijke regeling tot stand is gekomen? Stel, een belanghebbende kan bijvoorbeeld op schrift laten zien dat zijn schuldeisers niet akkoord zijn gegaan met zijn verzoek.

Gelet op de hierboven geciteerde rechtsoverweging en een redelijke invulling van het begrip redelijkerwijs beschikken, zou dat mijns inziens dan anders liggen. Als er ondanks serieuze pogingen van belanghebbende geen groter vrij te laten bedrag mogelijk, kan worden betoogd dat hij niet beschikt over meer dan het vrij te laten bedrag, In dat geval kan immers niet meer worden gezegd dat als belanghebbende anders had gehandeld, hij over meer inkomen in de vorm van een groter vrij te laten bedrag had kunnen beschikken. 

Hiertegen kan worden ingebracht dat een belanghebbende altijd de mogelijkheid heeft om meer inkomen te genereren, namelijk door geen minnelijke regeling overeen te komen. Maar mijn inschatting is dat het vanuit bijstandsperspectief te ver gaat om daarom te betogen dat een belanghebbende altijd meer inkomen (of in lijn met de tekst van de uitspraak: een groter vrij te laten bedrag) had kunnen bedingen en dus altijd kan beschikken over het deel van zijn inkomen dat naar schuldeisers gaat in het kader van een minnelijk traject. Daar komt nog eens bij dat om in aanmerking te kunnen komen voor de Wsnp, eerst een poging tot minnelijk regelen moet zijn gedaan door een partij die mag schuldbemiddelen (artikel 288 lid 2 onderdeel b Faillisementswet).

Ander resultaat
Conclusie is dat je in twee gevallen een ander resultaat krijgt. In beide situaties beschikt belanghebbende over een bepaald vrij te laten bedrag maar wordt hij in het ene geval geacht wel draagkracht te hebben en in het andere geval niet. En het enkele verschil is dat belanghebbende in het eerste geval niet aantoonbaar heeft geprobeerd een hoger vrij te laten bedrag te krijgen en in het andere geval wel maar zonder resultaat. Juridisch begrijpelijk, maar een zwaar en moeilijk aan een belanghebbende uit te leggen gevolg.

Schuldhulpoptiek
Nu kan het bedingen van een hoger vrij te laten bedrag wel vanuit bijstandsperspectief zijn aangewezen. De CRvB houdt er rekening mee dat schuldeisers daarmee niet akkoord gaan en mogelijk niet bereid zijn mee te werken aan de minnelijke regeling. Dat laatste zou vanuit de wens om een belanghebbende te helpen uit de schulden te komen niet aangewezen zijn. Edoch is dat voor het rechterlijk oordeel in de Participatiewet niet van belang:

“Dat een eventuele verhoging van het vrij te laten bedrag ten koste gaat van de aflossingscapaciteit en dat schuldeisers hierdoor mogelijk niet bereid zijn mee te werken aan de minnelijke regeling, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP0483), speelt de omstandigheid dat minder overblijft voor schuldeisers na verhoging van het vrij te laten bedrag geen rol in het kader van bijstandsverlening.

De CRvB realiseert zich dus wel degelijk dat een en ander vanuit schuldhulpoptiek onwenselijk kan zijn, maar heeft daar voor de oplossing van dit bijstandsgeschil geen boodschap aan. Dit kan voor gemeenten anders liggen aangezien zij een brede zorgtaak hebben.

De kans bestaat immers dat de schuldeisers bij een verhoging van het vrij te laten bedrag de schuldregeling weigeren, maar dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Partijen kunnen ook dan alsnog een lager vrij te laten bedrag overeenkomen. Mocht een minnelijke regeling stranden, dan rest er voor de belanghebbende geen andere oplossing meer dan een beroep te doen op de Wsnp. Zie hierover ook het artikel ‘Bijzondere bijstand voor bewind tijdens msnp’ van Patricia Eickmans-Van der Poel. Ik kan me dan ook voorstellen dat gemeenten ervoor zouden willen kiezen aan te sluiten bij het oordeel zoals dat geldt voor een schuldsaneringstraject in het kader van de Wsnp. Namelijk oordelen dat belanghebbende altijd alleen kan beschikken over het vrij te laten bedrag.

Met draagkrachtregels aansluiten bij Wsnp
Kan het college dan ook een andere beoordeling maken? Ja, dat is wel mogelijk. Artikel 35 Participatiewet bepaalt “(…) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover (…) deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.” Uit de woorden “naar het oordeel van het college” volgt dat het college vrij is om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de draagkracht. Het college zou derhalve het beleid kunnen voeren dat het inkomen dat in het kader van een schuldsaneringstraject wordt afgedragen aan de schuldeisers voor de draagkracht niet in aanmerking wordt genomen.

Conclusie
Conclusie is dat als een belanghebbende niet heeft geprobeerd een hoger vrij te laten bedrag te krijgen, hij redelijkerwijs kan beschikken over meer inkomen dan alleen het vrij te laten bedrag. Heeft een belanghebbende daartoe wel pogingen verricht, dan gaat de rechtsoverweging uit de onderhavige uitspraak niet op en lijkt het oordeel dat een belanghebbende enkel kan beschikken over het vrij te laten bedrag, voor de hand te liggen. Sluit het college bij de draagkrachtregels echter aan bij de Wsnp. Dan kan in alle gevallen slechts worden beschikt over het vrij te laten bedrag.

 
 
 
 

Overige uitspraken

CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:708

Als een middel in het kader van een medische behandeling door een arts is voorgeschreven betreft de Zvw een passende en toereikende voorziening, ook als het desbetreffende middel geen geneesmiddel zou zijn. Dat het middel op basis van de Zvw niet wordt vergoed betreft een concrete keuze van de wetgever en maakt niet dat de Zvw geen passende en toereikende voorziening zou zijn.

CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:743

Een voorlopige teruggave inkomstenbelasting betreft inkomen en kan als dusdanig in mindering worden gebracht op bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag en niet op de in aanmerking te nemen woonlasten.

CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:778

Er is geen aanleiding voor een beperkte uitleg van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000, in die zin dat voor woord ‘beroepschrift’ uitsluitend ‘administratief beroepschrift’ moet worden gelezen. Volgens deze beperkte uitleg zou in het geval waarin beroep is ingesteld bij de rechtbank en hangende dat beroep een voorlopige voorziening wordt toegewezen waarbij wordt gelast dat uitzetting achterwege dient te blijven, niettemin geen sprake zijn van een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000, en zou dus ook geen recht op bijstand bestaan. Die uitleg strookt niet met de letterlijke tekst van die bepaling. 

CRvB 5-3-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:853

De ontzegging van de toegang tot het gemeentehuis (een zogenaam lokaalverbod) is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb

 
 
 
 

Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 
 
 
 
 
 
Copyright © Wolters Kluwer 2019
 
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck
 
Disclaimer Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.
 
U ontvangt deze product update omdat u gebruiker bent van de online kennisbank Grip op. Klik hier om u af te melden voor deze nieuwsbrief