Een belanghebbende heeft een laag uitgavenpatroon, lager dan de NIBUD-norm voorschrijft. Het college heeft aan de hand hiervan de bijstand ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank oordeelt dat dit besluit voor een deel terecht was, maar voor een deel ook niet. Een goede uitspraak om het onderscheid duidelijk te maken. Wanneer is het recht in dit soort situaties wel nog vast te stellen? En wanneer niet meer?
Vaste rechtspraak
De CRvB heeft dergelijke casussen al vaker onder ogen gekregen. Door deze uitspraken volgen wij nu de volgende huidige lijn. Om te beginnen kan de NIBUD-norm niet worden gezien als een absoluut minimumbedrag. Deze norm vormt wel een algemeen geaccepteerd richtsnoer om te bepalen hoeveel een gezin nodig heeft.
Als een belanghebbende stelt minder uitgaven te doen dan het bedrag waarvan het NIBUD uitgaat, omdat hij minder kan besteden, is dat in principe overtuigend. Geeft een belanghebbende volgens de bankafschriften maandelijks veel minder uit dan het NIBUD bedrag? En kan belanghebbende dit verschil niet voldoende verklaren? Dan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.[1]
Het recht op bijstand valt dus niet vast te stellen als sprake is van een opvallend laag uitgavenpatroon en hiervoor geen toereikende verklaring wordt geven.[2]
De situatie
Belanghebbende had in de te beoordelen periode tijdens 16 van de 24 maanden aanzienlijk minder uitgaven voor levensonderhoud dan de voor haar toepasselijke NIBUD-norm. Van de overige 8 maanden was in 4 maanden sprake van uitgaven boven de NIBUD-norm en in de andere 4 was het verschil niet dermate groot.
2 periodes
Zoals aangegeven heeft de rechtbank geoordeeld dat een deel van dit besluit terecht was. En dus ook een deel niet. Hoewel het hier om meerdere verschillende maanden gaat, zal ik dit beperken door over 2 periodes te schrijven.
Voor periode 1 geeft de rechtbank aan dat belanghebbende een voldoende plausibele verklaring heeft gegeven voor het verschil tussen de uitgaven voor levensonderhoud en de NIBUD-norm. Voor periode 2 oordeelt de rechtbank dat zij geen plausibele verklaring heeft gegeven.
Deze uitspraak maakt het onderscheid duidelijk tussen wanneer nu wel en wanneer het verschil niet voldoende is verklaard.
Plausibele verklaring
In deze periode is op haar bankafschriften het volgende te zien:
- een aantal contante geldopnames en
- een aantal pinbetalingen bij supermarkten, levensmiddelenzaken en een restaurant
Vanwege hoge vaste lasten leeft ze zuinig. Als ze boodschappen doet, dan doet ze dit voor een langere periode. Ook eet ze vaker met haar netwerk mee.
De rechtbank oordeelt dat het verschil tussen de controleerbare uitgaven en de NIBUD-norm niet dermate groot is dat haar verklaring niet plausibel kan worden geacht. Het college heeft zich hier ten onrechte op het standpunt gesteld dat hier sprake was van een oncontroleerbare, contante geldstroom. Ze heeft haar inlichtingenplicht hier niet geschonden. Het recht op bijstand over deze periode kan gewoon worden vastgesteld.
Andere rechtspraak
Belanghebbende heeft in CRvB 10-3-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:492 weinig uitgaven gehad voor levensmiddelen. Haar Nibud-norm is €201 per maand. Haar kosten €72,23. Daarnaast heeft ze 7 katten. De kosten die daarvoor volgens NIBUD gelden, zijn €231. Zij besteedt ongeveer €50 per maand. Haar verklaring:
- ze bespaart kosten door later op de dag naar de markt te gaan om dan de afgeprijsde artikelen te kopen. Ze koopt altijd producten in de aanbieding en probeert voor langere tijd inkopen te doen >> de CRvB acht deze verklaring aannemelijk. Dit kijkende naar haar persoonlijke situatie en omdat ze dit meerdere keren zo heeft beschreven.
- kosten voor haar katten worden betaald door haar partner. Hiervan heeft zij een verklaring overgelegd >> dit komt overeen met het onderzoek van het college. Het college heeft gegevens opgevraagd bij een online dierenshop en bij de dierenarts. Het is duidelijk dat de kosten worden gemaakt en ook dat zij die niet betaald.
Al met al komt op grond van de overgelegde bankafschriften, in combinatie met haar verklaringen, niet het beeld naar voren dat belanghebbende onmogelijk in haar levensonderhoud kon voorzien
Geen plausibele verklaring
Tijdens deze periode zijn er maanden geweest dat belanghebbende helemaal geen pinbetalingen heeft gedaan. En in andere maanden heeft ze nauwelijks pinbetalingen gedaan. Denk hierbij aan bedragen ter hoogte van €16,11 minimaal tot €27,93 maximaal tezamen in 1 maand. Ook in deze periode heeft ze contante geldopnames. Deze zijn niet van een zodanige omvang dat de grote discrepantie kan worden verklaard.
De mate van ondersteuning van haar zoon of moeder en haar netwerk is onduidelijk gebleven. Ze heeft hierover verschillende verklaringen gegeven. En dit is ook niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens, zoals verklaringen van de betreffende personen. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat de omvang van de ondersteuning zodanig was, dat dat de discrepantie verklaart.
Belanghebbende heeft hier wel de inlichtingenplicht geschonden. Het recht op bijstand is over deze periode niet vast te stellen.
Andere rechtspraak
In CRvB 27-11-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3749 doet een belanghebbende een aanvraag. Ze heeft geen inkomsten of uitkering gehad. Het college onderzoekt hoe belanghebbende in haar levensonderhoud heeft voorzien. Haar zichtbare uitgaven voor levensonderhoud in de maanden voorafgaand aan haar aanvraag waren onder de NIBUD-norm.
Doordat belanghebbende geldgebrek had en dus weinig te besteden, heeft ze ook minder uitgaven gedaan. De CRvB vindt dat ook plausibel. Ze heeft alleen zo weinig geld besteed aan levensonderhoud, dat dit de discrepantie niet voldoende verklaart. De van toepassing zijnde NIBUD-norm was €386,40 per maand en haar huishoudelijke uitgaven waren €118,01, €156,46 en €235,69 per maand. Haar verdere verklaringen heeft zij niet met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt. Haar verklaring:
- de ex-partner gaf haar iedere maand cashgeld voor haar huur >> het betreft een achteraf opgestelde verklaring die niet wordt ondersteund door objectieve en verifieerbare gegevens.
- ze leefde van de kinderbijslag, huur- en zorgtoeslag en het kindgebonden budget >> ze heeft niet aannemelijk gemaakt dat die inkomsten voldoende waren om in haar levensonderhoud te voldoen. Ook niet als in aanmerking wordt genomen dat een kennis de huur in 1 maand heeft voldaan.
- dat ze minder uitgaven heeft omdat ze ongezond eet en vaak bij haar ouders of een vriendin eet >> ook dit is niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt.
- dat haar ouders weleens boodschappen voor haar doen >> belanghebbende heeft bankafschriften van haar ouders overgelegd. Daar zijn omcirkelde pinbetalingen bij de supermarkt te zien. Maar belanghebbende heeft niet nader onderbouwd dat die uitgaven zijn gedaan voor haar levensonderhoud.
Gehele situatie leidend
Een concrete checklist kan in dit soort situaties niet gegeven worden. De uitspraken geven mogelijk een handvat om de eigen situatie naast te leggen. Zoals je ziet wil een grote discrepantie tussen de uitgaven en de NIBUD-norm niet standaard zeggen dat er geen plausibele verklaring is. Het ligt aan de verklaring van de belanghebbende. Hoe die onderbouwd is. Of sprake is van tegenstrijdigheden. En of een verklaring consequent is.
En ook de mate van zorgvuldigheid van het onderzoek van het college. Heeft het college namelijk een uitgebreid onderzoek gedaan naar een eventuele derde stroom inkomsten en niks gevonden? Dan kan dat de verklaring van de belanghebbende ondersteunen.
Bij de beoordeling van een dergelijk vraagstuk moet worden onthouden: de NIBUD-norm is geen absoluut minimum. Enkel een richtsnoer.
[1] CRvB 27-11-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3749 en CRvB 10-3-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:492.
[2] CRvB 24-09-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1832