Aanvullende lening studiefinanciering is geen inkomen?
Op 14 april heeft de rechtbank Noord-Holland een opmerkelijke uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat in dit specifieke geval een mogelijke aanvullende lening bij DUO niet als inkomen in aanmerking moet worden genomen. Dat is bijzonder, want in artikel 33 lid 2 Participatiewet staat dat inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) in aanmerking wordt genomen. De wet is op dit punt heel duidelijk en biedt geen ruimte voor een eigen afweging.
Waarom de rechtbank er in dit specifieke geval anders over denkt en welke vragen ik hierbij heb, lees je hieronder.
Waar gaat het om in deze zaak?
Belanghebbende woont in een instelling. De kantonrechter heeft belanghebbende onder curatele gesteld, omdat zij als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De curator heeft recht op een jaarbeloning die de kantonrechter heeft vastgesteld in de beschikking waarin de curator is benoemd. Die beloning moet belanghebbende betalen. Omdat zij onvoldoende geld heeft om deze kosten te betalen, heeft zij recht op bijzondere bijstand. Het college verstrekt deze bijzondere bijstand ook, maar verlaagt deze op het moment dat belanghebbende een mbo- opleiding volgt en recht heeft op studiefinanciering. Hierbij houdt het college niet alleen rekening met het normbedrag van de basisbeurs en aanvullende beurs. Maar ook met een aanvullende lening die belanghebbende niet heeft, maar zou moeten aanvragen bij DUO om hiermee de kosten van de curator te kunnen betalen.
Dit kan niet de bedoeling zijn van de wetgever
Belanghebbende laat het er niet bij zitten en stelt bezwaar en beroep in tegen het besluit van het college. Zij is het er niet mee eens dat een mogelijke lening bij DUO bij de berekening wordt betrokken. Belanghebbende is een kwetsbare jongere die schuldenvrij moet kunnen blijven. Het kan volgens belanghebbende niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever om kwetsbare jongeren die naar school willen op te zadelen met een schuld om de curator te betalen. Nu juist die curator ervoor moet zorgen dat de financiële en de zorgbelangen van belanghebbende goed worden behartigd.
Artikel 33 lid 2 Participatiewet deels buiten toepassing
De rechtbank oordeelt dat een aanvullende lening die kan worden afgesloten ook behoort tot het normbedrag van artikel 3:18 Wsf. Dit heeft het college ook gedaan. Het college heeft dus gehandeld conform de wet. Dus de rechtbank verklaart het beroep ongegrond? Nee, de rechtbank maakt een andere afweging. Allereerst stelt de rechtbank voorop dat een formele wet op dit moment niet getoetst mag worden aan de algemene rechtsbeginselen en ander ongeschreven recht. Dit volgt uit artikel 120 Grondwet. De rechter mag de grondwettigheid van wetten en verdragen niet toetsen. Wat wel kan – en zo oordeelt de rechtbank in deze zaak ook – is dat de rechtbank wanneer daar aanleiding voor is de wettelijke bepaling buiten toepassing kan laten:
- als sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden en
- die toepassing zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak in de toeslagenaffaire. Zie rechtsoverweging 9.13 van de uitspraak van de Afdeling van 1-3-2023, ECLI:RVS:2023:772.
De rechtbank oordeelt dat de wettelijke bepaling deels buiten toepassing moet worden gelaten, omdat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden. Toepassing van artikel 33 lid 2 Participatiewet is in dit geval zo in strijd met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat de toepassing ervan achterwege moet blijven. Waarom? De curator wil geen aanvullende lening voor belanghebbende bij DUO aanvragen, omdat het niet de bedoeling kan zijn deze kwetsbare jongere die niet in staat is haar eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen en te behartigen met een schuld te belasten om de kosten van de curator te voldoen. De curator voert haar taak niet goed uit als zij een lening aanvraagt bij DUO en dus schulden maakt. Daarmee beschermt de curator de belangen van de onder curatele gestelde niet. Op dit punt is de Participatiewet dus in strijd met de bepalingen over het curatorschap in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW),
De rechtbank volgt belanghebbende in dit standpunt. Doordat de curator door de bepaling in de Participatiewet wordt verplicht om voor de beloning van haar werkzaamheden voor belanghebbende een studielening aan te gaan bij DUO én belanghebbende hierdoor wordt belast met schulden, kan niet gezegd worden dat de belangen van belanghebbende als onder curatele gestelde, worden beschermd door de curator. De rechtbank overweegt daarbij dat curatele de meest vergaande burgerrechtelijke maatregel is waardoor de belangen van meerderjarige worden beschermd. Door bij de draagkrachtberekening rekening te houden met een aanspraak op een studielening wordt de bescherming van belanghebbende als onder curatele gestelde in ernstige mate tekortgedaan. Daardoor strookt de toepassing van artikel 33 lid 2 Participatiewet voor zover het betreft het in aanmerking nemen van de mogelijke DUO-lening niet met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.
Wat zou de CRvB doen?
Vaste rechtspraak is dat rekening wordt gehouden met het normbedrag van de basisbeurs en de aanvullende beurs. Maar ook met een aanvullende lening die belanghebbende niet heeft, maar zou moeten aanvragen bij DUO om hiermee de kosten van bewindvoering te kunnen betalen. Zie CRvB 12-10-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523 en CRvB van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867.
Als ik deze uitspraken lees dan valt op dat een overweging zoals nu gemaakt door de rechtbank daarin geen rol heeft gespeeld. Ik vraag me af of de CRvB de rechtbank zal volgen. En ook of het dan uitmaakt of het gaat om curatele of om bewind? De curatele heeft veel overeenkomsten met bewindvoering maar de curator heeft een breder takenpakket dan de bewindvoerder. Met een ondercuratelestelling worden persoon én vermogen beschermd. Bij beschermingsbewind wordt alleen het vermogen van een persoon beschermd. Uit de hiervoor genoemde uitspraken waarbij sprake is van bewind, blijkt dat de tot de studiefinanciering behorende component ‘rentedragende lening’ als voorliggende voorziening bij de beoordeling van de draagkracht in aanmerking moet worden genomen. Zie artikel 15 Participatiewet. Een belanghebbende kan daar redelijkerwijs over beschikken. Het hebben van een lagere draagkracht omdat geen rentedragende lening is afgesloten, kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Ook in de uitspraak van CRvB 12-10-2021, ECLI:NL:2021:2523 is gesteld dat het niet de bedoeling kan zijn om personen die al in de financiële problemen zitten gedwongen worden om nieuwe schulden te maken. De CRvB zou deze eerdere argumentatie kunnen voortzetten als wordt vastgehouden aan strikte toepassing van artikel 15 Participatiewet en artikel 33 lid 2 Participatiewet. Je zou kunnen stellen dat er geen argumenten zijn waarom er in deze verschil zou (moeten) bestaan voor wat betreft de berekening van de draagkracht in de situatie waarin iemand onder bewind staat of onder curatele. In alle gevallen zou dan moeten worden geoordeeld dat een mogelijke aanvullende lening van DUO meetelt voor de draagkrachtberekening.
De vraag is of de CRvB als er hoger beroep wordt ingesteld in deze of in een vergelijkbare zaak, de situatie van een onder curatele gestelde bijzonder genoeg vindt om een formele wet deels buiten toepassing te verklaren. En is deze situatie dan meer bijzonder dan bij bewindvoering? De uitspraak van de rechtbank is in ieder geval een sympathieke uitspraak voor belanghebbende. Ook zie ik het belang voor deze groep kwetsbare jongeren om geen (nieuwe) schulden te maken. Toch denk ik dat dit ook voor veel jongeren zal gelden, die al schulden hebben. Ik zie in die zin geen verschil voor jongeren die onder curatele staan of onder bewind. Bij beschermingsbewind kan de jongere zelf geen lening afsluiten. De bewindvoerder zou dat voor hem of haar moeten doen. Terwijl de beschermingsbewindvoerder de taak heeft om het vermogen te beschermen. Ook in het geval van beschermingsbewind kun je zeggen dat er in zo’n geval sprake is van strijd met de bepalingen in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die zien op beschermingsbewind. Daar is in de eerdere uitspraken van CRvB niet op ingegaan. Of de CRvB de rechtbank volgt én de situatie in dit specifieke geval bijzonder genoeg vindt om de wet deels buiten toepassing te laten zal nog moeten blijken. En als de CRvB de rechtbank volgt dan lijkt het me niet ondenkbaar dat dit ook zal gelden voor andere jongeren. Ik wacht met spanning af of de CRvB om gaat en de eerdere vaste rechtspraak verlaat. Dit ligt in lijn met de menselijke maat en de uitspraken die zijn gedaan in de toeslagenaffaire.