Jaargang 14 - nr. 1, 4 januari 2017

Nieuwsbrief Jurisprudentie Participatiewet

Inleiding

Via deze nieuwsbrief informeren we u iedere twee weken gratis over actuele ontwikkelingen in de Participatiewet-jurisprudentie. Daarbij zijn een of meerdere uitspraken voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.

Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Schulinck Grip op Participatiewet.

De lengte van deze nieuwsbrief varieert al naargelang het aanbod van rechterlijke uitspraken.

Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op. Onze adresgegevens staan in het colofon aan het einde van deze nieuwsbrief. Let op! Reacties die gestuurd worden naar nieuwsbrief@schulinck.nl worden niet gelezen door Schulinck.

Wilt u meer weten over Schulinck Grip op Participatiewet, lees dan de productinformatie op onze website.

Naar boven


Wijzigingen Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2017

De Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn per 1 januari 2017 gewijzigd. Hierna volgt op hoofdlijnen een overzicht van de wijzigingen per 1 januari 2017 en de bronnen die daarbij horen:

Participatiewet

Nieuwe regeling inzake bestuurlijke boete Stb. 2016, 318 en Stb. 2016, nr. 342
Wijziging inhoud medewerkingsplicht Stb. 2016, 471
Geen mogelijkheid tot verrekening bestuurlijke boete bij recidive over beslagvrije voet Stb. 2016, 318 en Stb. 2016, 471
Wijziging begrip loonwaarde Stb. 2016, 444
Voorziening beschut werk verplicht aanbieden Stb. 2016, 519
Overheveling taken van Zorginstituut Nederland naar CAK Stb. 2016, 173

 

IOAW en IOAZ

Nieuwe regeling inzake bestuurlijke boete Stb. 2016, 318 en Stb. 2016, nr. 342
Afbouwpad kostendelersnorm artikel 63e lid 4 IOAW en artikel 63b lid 4 IOAZ
Aanpassing IOAW voor de situatie dat de werkloze werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt Stb. 2016, 471

 

Naar boven


CRvB 06-12-2016, nr. 16/3986 PW (met noot mw. mr. Sacha Brakel)

Trefwoorden

Zorgbehoefte, Wederzijdse zorg, rechtsongelijkheid, Gezamenlijke huishouding, uitzondering

Samenvatting

Het college heeft het recht op bijstand van belanghebbende ingetrokken omdat zij een gezamenlijke huishouding voert en met de ander als gehuwd moet worden aangemerkt, nu weliswaar bij één van hen sprake is van zorgbehoefte maar zij geen bloedverwanten in de tweede graad zijn.
De CRvB oordeelt dat er geen toereikende objectieve rechtvaardigheidsgrond is voor verschil in behandeling tussen bloedverwanten in de tweede graad en andere ongehuwd samenwonenden als sprake is van zorgbehoefte. Ook in de wetsgeschiedenis van de WWB en de Participatiewet ziet de CRvB geen aanknopingspunten voor een gerechtvaardigd verschil in behandeling. De CRvB oordeelt dat artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet wegens strijd met artikel 26 IVBPR buiten toepassing moet worden gelaten. Dit voor zover de uitzondering wegens het bestaan van een zorgbehoefte is beperkt tot bloedverwanten in de tweede graad.

Noot (mw. mr. Sacha Brakel)

De CRvB is van mening dat een bepaling in de Participatiewet in strijd is met het internationale recht. De bepaling dat niet als gehuwd worden aangemerkt de samenwonende bloedverwanten in de tweede graad van wie er een zorgbehoevend is (artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet, hierna Pw) zou in strijd zijn met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR). Dit artikel bepaalt het volgende:
‘allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook (…)’.
Ik zal hier betogen waarom ik het niet eens ben met de CRvB, maar dat de bepaling wel tot hele rare gevolgen kan leiden. 

Gelijke of ongelijke situaties?
Ik acht de situatie waarin twee willekeurige meerderjarigen van wie een zorgbehoeftig is, anders dan de situatie waarin broer en zus of grootouder en kleinkind met elkaar een woning delen omdat een van hen volledig afhankelijk is van de zorg door de ander. Deze uitzondering op het uitgangspunt dat familieleden in de tweede graad een gezamenlijke huishouding met elkaar kunnen voeren en in dat geval als gehuwden moeten worden aangemerkt, is te verklaren. Artikel 3 lid 2 onderdeel a Pw is bij amendement aangenomen (zie TK 2002 – 2003, 28 870, nr. 62). Hiermee is de Tweede Kamer tegemoetgekomen aan de wens om het voor bijstandsgerechtigden mogelijk te maken een broer, zus of grootouder die afhankelijk is (geworden) van volledige zorg door een ander, in zijn huis op te nemen, zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op bijstand als zodanig. Of andersom, dat de zorgbehoevende bijstandsgerechtigde bij een broer, zus of grootouder kan inwonen. De relatie tussen deze familieleden kan niet worden gelijkgesteld aan de relatie tussen vrienden of vriendinnen, buren en kennissen.

Artikel 26 IVBPR
In r.o. 4.3.3 haalt de CRvB het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2756) aan. De Hoge Raad stelt, aldus de CRvB, voorop dat het discriminatieverbod van artikel 26 van het IVBPR niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, maar dat er sprake moet zijn van een objectieve en redelijke rechtvaardiging. Hierbij verdient opmerking dat op het terrein van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag  of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De CRvB vindt dat die rechtvaardiging niet bestaat, temeer vanwege de ontstaansgeschiedenis van het wettelijke uitgangspunt dat familieleden in de tweede graad in beginsel een gezamenlijke huishouding kunnen voeren. Waar de CRvB ophoudt, gaat de Hoge Raad echter verder (zie beoordeling 3.4.2 van het arrest): indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is (vgl. EHRM 12 april 2006, Stec, nr. 65731/01 en EHRM 4 november 2008, Carson e.a., nr. 42184/05).  Anders dan de CRvB ben ik van mening dat de wens van de wetgever hier moet worden geëerbiedigd. Er is geen sprake van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst; een vriendschappelijke betrekking is nu eenmaal iets anders dan een betrekking met een opa, oma, broer of zus.
Ook de vergelijking met de bepalingen waarin deze familieleden wel als gehuwden moeten worden aangemerkt gaat naar mijn mening niet op. Er is een wezenlijk verschil in de situatie waarin twee bloedverwanten in de tweede graad op gelijke voet een gezamenlijke huishouding voeren en de situatie waarin een bloedverwant (volledig) is aangewezen op de zorg van de bloedverwant bij wie hij woont. Gezien de definitie van zorgbehoevendheid uit de jurisprudentie (zie r.o. 4.2.2), met name dat er sprake moet zijn van een indicatie voor opname in een inrichting, zal niet al te snel moeten worden aangenomen dat er sprake is van de uitzondering van artikel 3 lid 2 onderdeel a Participatiewet. Wat dat betreft hebben de indieners van het amendement volgens mij ook een punt: de bepaling zal slechts een heel kleine groep bijstandsgerechtigden bereiken (zie r.o. 4.4.6).

Kostendelersnorm
Onder het regime van de WWB bevatten veel gemeentelijke toeslagenverordeningen de bepaling dat de verzorgende of zorgbehoevende medebewoner niet werd aangemerkt als een persoon met wie kosten kunnen worden gedeeld. Daarvoor heeft de wetgever nu een stokje gestoken, ook als het betreft familieleden die niet worden aangemerkt als gehuwden in verband met een zorgbehoefte. Deze familieleden zijn niet uitgesloten van de kostendelersnorm, wat betekent dat het delen van dezelfde woning door hen geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand als zodanig, maar wel voor de hoogte ervan. Ook deze personen hebben voordelen door kosten te delen. Deze voordelen staan los van de reden waarom men samenwoont en zijn ook aanwezig als sprake is van zorgbehoefte (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 7 en ook CRvB 01-11-2016, nr. 15/7873 PW met noot mr. Lance op den Camp, CRvB 01-11-2016, nr. 16/626 PW, en CRvB 01-11-2016, nr. 16/2150 WWB).

Vreemde gevolgen van de gewraakte bepaling
Uit de vreemde gevolgen die uit de gewraakte bepaling kunnen voortvloeien, maak ik op dat de indieners van het amendement en de Tweede Kamer enkel de situatie voor ogen hebben gehad dat de zorgbehoefte al bestond ten tijde van de bijstandsaanvraag. Als men dit niet voor ogen had, dan had men moeten constateren dat er wel sprake is van een raar gevolg bij het ontstaan van zorgbehoefte tijdens de bijstand. In die (incidentele) gevallen waarin een van de partners een inkomen heeft dat weliswaar minder bedraagt dan de bijstandsnorm voor gehuwden, maar meer dan 50% van de gehuwdennorm gaan deze personen er financieel op vooruit. De hoogte van het inkomen van de een is dan niet meer van invloed op de hoogte van de bijstand van de ander. Maar ook hier betreft het een marginaal aantal van een verwacht zeer klein aantal personen dat voor deze rare situatie kan komen te staan, dus waar hebben we het over?

Conclusie
Ik volg de CRvB niet in het oordeel dat de bepaling in strijd is met artikel 26 IVBPR en ik ben van mening dat het college de gewraakte bepaling niet buiten toepassing had hoeven te laten. Wel stel ik nog een vraag bij de casus zelf, maar dat doet aan mijn bovenstaande betoog niet af.

De casus zelf
De gezamenlijke huishouding staat niet ter discussie en dat vind ik jammer, want nu mis ik informatie die mijn nieuwsgierigheid had kunnen bedwingen. Belanghebbende woont al 22 jaar op hetzelfde adres en huurt daar een kamer. Zij is steeds als alleenstaande aangemerkt. Weliswaar met een verlaging van de toeslag, maar belanghebbende en verhuurder werden nooit als gehuwden aangemerkt. Pas wanneer zij afhankelijk wordt van de zorg door de verhuurder, die zij daarvoor ook betaalt, wordt ineens van gehuwden gesproken. Ik vraag mij af: is de leefsituatie daadwerkelijk gewijzigd of is er geoordeeld dat belanghebbenden als gehuwden moeten worden aangemerkt omdat er sprake is van zorgbehoefte èn men geen bloedverwant in de tweede graad is. Maar dat is puur nieuwsgierigheid mijnerzijds.

Naar boven


Overige uitspraken

CRvB 20-12-2016, nr. 16/1880 PW-T

Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Als het college de herhaalde aanvraag op inhoudelijke grond heeft afgewezen, dan toetst de bestuursrechter enkel de inhoudelijke afwijzing. De bestuursrechter toetst niet of er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het college de herhaalde aanvraag heeft afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan toetst de bestuursrechter wél of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

CRvB 18-10-2016, nrs. 14/6828 WWB e.a.

Het sturen van een faxbericht is een elektronische wijze van verzenden waarop artikel 2:15 Awb van toepassing is.

Rechtbank Oost-Brabant 30-11-2016, nr. SHE 16/1906

Het college kan bij het bepalen in hoeverre een immateriële schadevergoeding tot de middelen van een belanghebbende wordt gerekend niet zonder meer aansluiting zoeken bij de jurisprudentie inhoudende dat een verdeling van 1/3 buiten beschouwing– 2/3 toename vermogen correct is. Bij een dergelijke beoordeling moet maatwerk worden geleverd door te kijken naar de individuele omstandigheden van belanghebbende.

CRvB 22-11-2016, nr. 16/2598 PW

Een bank is niet verplicht om aan het college kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Participatiewet.

CRvB 29-11-2016, nr. 16/2610 WWB

Een herzieningsbeslissing is gericht op het rechtsgevolg dat het recht  over een bepaalde periode teniet wordt gedaan en is daarom aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

Naar boven


Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante Participatiewet-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

Naar boven


Colofon

Uitgever

Deze nieuwsbrief is een uitgave van Schulinck.

Integrale teksten aangehaalde uitspraken

De integrale teksten van de in deze nieuwsbrief besproken rechterlijke uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn te raadplegen via de internetversie van Schulinck Grip op Participatiewet. Daarnaast worden vrijwel alle uitspraken ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Redactie

mr. Josan van Hoof (hoofdredacteur)
mr. Sacha Brakel
mr. Jeroen van Fessem
mr. André Pepers
mr. Lance op den Camp (eindredacteur Participatiewet)
mr. Carin Lennertz
mr. Nancy Schroeten
mr. Koen Mestrom
mr. Frank Schulmer
Sander Meulendijks

Redactie-adres

Schulinck
Keulseweg 1b-c
5953 HD  Reuver
Tel. 077 - 475 8018
Fax 077 - 475 8019
Web: www.schulinck.nl
E-mail: info@schulinck.nl

Copyright

© 2017, Schulinck. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Schulinck.

Disclaimer

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.

Naar boven