Jaargang 11 - nr. 19, 17 september 2014

Nieuwsbrief Jurisprudentie WWB

Inleiding

Via deze nieuwsbrief informeren we u iedere twee weken gratis over actuele ontwikkelingen in de WWB-jurisprudentie. Daarbij zijn een of meerdere uitspraken voorzien van een samenvatting en een deskundig commentaar (noot, annotatie). Van de overige uitspraken geven we de rechtsregels weer.

Alle uitspraken die in deze nieuwsbrief verschijnen, worden tevens verwerkt in Kluwer Schulinck Grip op WWB.

De lengte van deze nieuwsbrief varieert al naargelang het aanbod van rechterlijke uitspraken.

Heeft u commentaar of suggesties, neem dan contact met ons op. Onze adresgegevens staan in het colofon aan het einde van deze nieuwsbrief. Let op! Reacties die gestuurd worden naar nieuwsbrief@kluwerschulinck.nl worden niet gelezen door Kluwer Schulinck.

Wilt u meer weten over Kluwer Schulinck Grip op WWB, lees dan de productinformatie op onze website.

Naar boven


Nu te bestellen: Wetgeving Gemeentelijke Sociale Zekerheid

U kunt nu de nieuwe editie van de bundel Wetgeving Gemeentelijke Sociale Zekerheid bestellen via de webshop voor € 48,50.

Deze bundel biedt een overzicht van de voor de gemeente belangrijkste wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid. De selectie is zo goed mogelijk afgestemd op de behoeften van de gemeentelijke uitvoeringspraktijk.

In Wetgeving Gemeentelijke Sociale Zekerheid zijn onder meer opgenomen de WWB, de IOAW, de IOAZ, de Wmo, de Wsw, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de Wet inburgering, de Wet SUWI, de Wet participatiebudget en de Awb. Ook is een aantal bijbehorende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen opgenomen, om aldus een zo compleet mogelijk overzicht te geven.

De uitgave is samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Naar boven


Rechtbank Midden-Nederland 26-8-2014, nr. 14/1145 UTR (met noot mr. Lance op den Camp)

Trefwoorden

Bestuurlijke boete, hoogte boete, Boetebesluit, evenredigheidsbeginsel

Samenvatting

Het college heeft belanghebbende een boete opgelegd ter hoogte van het benadelingsbedrag.
De rechtbank stelt vast dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten pas sinds 1 juli 2014 is gebaseerd op de WWB en niet al sinds 1 januari 2013. Hoewel uit de parlementaire stukken valt af te leiden dat het steeds de bedoeling was het Boetebesluit socialezekerheidswetten vanaf 1 januari 2013 mede van toepassing te verklaren op de WWB, kan de duidelijke tekst van het algemeen verbindende voorschrift niet ter zijde worden geschoven ten gunste van een uit die toelichtingen blijkende bedoeling. Omdat het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet op de WWB was gebaseerd ten tijde van de overtredingsperiode, is het Boetebesluit socialezekerheidswetten in deze zaak niet van toepassing. Omdat het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet van toepassing is, moet de maximaal in de WWB genoemde boete worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 5:46 lid 2 Awb. Hierbij zijn volgens de rechtbank de volgende factoren van belang: de aard en de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd en de omstandigheden ten tijde van de boeteoplegging. In de casus is sprake van verminderde verwijtbaarheid waardoor de boete op een lager bedrag moet worden vastgesteld.

Noot (mr. Lance op den Camp)

Sinds 1 januari 2013 is het college gehouden een bestuurlijke boete op te leggen indien een belanghebbende zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht kan vanaf die datum geen aanleiding (meer) geven tot het verlagen van de bijstand. In de onderhavige uitspraak had belanghebbende inkomsten uit arbeid bij 3 verschillende werkgevers niet opgegeven. Deze schending van de inlichtingenplicht noopte het college tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Hoogte boete volgens Boetebesluit

De hoogte van de bestuurlijke boete wordt in beginsel vastgesteld volgens de regels die zijn opgenomen in artikel 18a WWB en artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de situatie waarin sprake is van een benadelingsbedrag en de situatie waarin geen sprake is van een benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is in dit verband het nettobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen (artikel 18a lid 2 WWB).

Is sprake van een benadelingsbedrag, dan wordt de boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag en bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichting op 150 procent van het benadelingsbedrag. Hierbij geldt wel dat de bestuurlijke boete op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Heeft het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet geleid tot een benadelingsbedrag, en wordt niet volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, dan wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 150. Het college heeft in beginsel geen beleidsruimte bij het vaststellen van de hoogte van de boete. Het college kan de boete alleen verlagen op grond van bijzondere omstandigheden of verminderde verwijtbaarheid.

Boetebesluit voor WWB pas van toepassing vanaf 1 juli 2014

In de onderhavige casus had het college de hoogte van de boete vastgesteld op  de hoogte van het benadelingsbedrag. Dit op grond van artikel 18a WWB in combinatie met het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

De rechtbank oordeelt echter dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten ten tijde van de overtredingsperiode nog niet van toepassing was op de WWB en dat daarom de hoogte van de boete niet op het Boetebesluit socialezekerheidswetten gebaseerd kan worden.

De rechtbank stelt voorop dat de uit de toelichting op de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving - die in werking is getreden per 1 januari 2013 wel kan worden afgeleid dat het de bedoeling was het Boetebesluit vanaf 1 januari 2013 van toepassing te verklaren op de WWB. Zie TK 2011–2012, 33 207, nr. 3, p. 45: "Het negende lid biedt tevens de mogelijkheid om regels te stellen voor de hoogte van de bestuurlijke boete bij recidive van overtreding van de inlichtingenverplichtingen waarbij geen sprake is of is geweest van een benadelingsbedrag (zie derde lid). In het Boetebesluit socialezekerheidswetten en het Besluit WWB zal hieraan uitvoering worden gegeven." Dit is echter niet goed geregeld door de wetgever, aldus de rechtbank.

Hoewel de WWB wel wordt genoemd in de definitie van de bestuurlijke boete in het Boetebesluit socialezekerheidswetten en de wijziging van het Boetebesluit in verband met de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 484) wel is gebaseerd op de WWB, is het Boetebesluit socialezekerheidswetten op 1 januari 2013 op zichzelf niet gegrond op de WWB. Artikel 6b Boetebesluit socialezekerheidswetten waarin was voorgesteld het besluit mede te baseren op de WWB, is immers expliciet uitgezonderd van inwerkingtreding (Stb. 2012, 531). Veel later, pas per 1 juli 2014 heeft de wetgever expliciet geregeld dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten mede is gebaseerd op artikel 18a lid 9 WWB. Dit met de inwerkingtreding van artikel 6b Boetebesluit socialezekerheidswetten (Stb. 2014, 99 en Stb. 2014, 156).

De rechtbank stelt vervolgens terecht dat de (duidelijke) tekst van een algemeen verbindend voorschrift niet ter zijde kan worden geschoven ten gunste van een uit de toelichting blijkende (andere) bedoeling. De rechtbank hecht hierbij ook belang aan het feit dat het een boetezaak betreft. Het opleggen van zware boetes kan zeer ingrijpen in de financiële situatie van personen die zich in een uitkeringssituatie bevinden en de regels hieromtrent moeten daarom te meer juridisch correct zijn vastgelegd. Het oordeel dat een afwijkende toelichting een duidelijke tekst van een algemeen verbindend voorschrift niet ter zijde kan schuiven is conform CRvB-jurisprudentie inzake vergelijkbare gevallen.

Ik zie bijvoorbeeld overeenkomsten met de uitspraak van de CRvB dat wanneer geen recht op een werkleeraanbod bestaat, desondanks toch recht op een inkomensvoorziening kan bestaan (zie CRvB 24-01-2012, nr. 10/5355 WIJ-T met noot van mr. drs. Nicole Tielen). Uit de parlementaire geschiedenis kon worden afgeleid dat zonder recht op een werkleeraanbod, geen recht op inkomensvoorziening bestaat. De CRvB oordeelde echter dat ongeacht of het de bedoeling van de wetgever is geweest dat het recht op een werkleeraanbod een voorwaarde is voor het recht op inkomensvoorziening, die bedoeling niet onverkort in de tekst van de WIJ tot uitdrukking is gebracht en daarom ter zijde kan worden geschoven.

Een dergelijke standpunt nam ik onlangs ook in met betrekking tot de kostendelersnorm die wordt geïntroduceerd in de Participatiewet per 1 januari 2015. In de oorspronkelijke voorgestelde wettekst was niet goed geregeld dat personen jonger dan 21 jaar zijn uitgesloten van de kostendelersnorm. Zie hierover ook mijn opiniestuk "Kostendelersnorm per 2015: Vraagtekens voor de uitvoering" op kluwerschulinck.nl. In dat geval nam ik aan dat - ondanks de evidente bedoeling van de wetgever personen jonger dan 21 jaar uit te sluiten - de letterlijke tekst leidend is. Op basis van de letterlijke tekst is de kostendelersnorm ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar wel van toepassing, maar tellen zij enkel niet mee bij de berekening van de hoogte van deze norm. Inmiddels heeft de wetgever deze fout hersteld en is expliciet geregeld dat de kostendelersnorm niet van toepassing is ten aanzien van personen jonger dan 21 jaar (zie hierover de nota van wijziging bij de Verzamelwet SZW 2015). Ook de wetgever heeft daarmee erkend dat een afwijkende toelichting een duidelijke wettekst niet kan doorkruisen.
Ik zie ook overeenkomsten met de jurisprudentie van de CRvB waarin wordt geoordeeld dat de op een belanghebbende rustende inlichtingenplicht niet wordt beperkt door het beginsel van eenmalige gegevensuitvraag. Het niet of onvoldoende nakomen van de overige verplichtingen, met uitzondering van artikel 17 lid 1 WWB” bepaalt dat een belanghebbende geen inlichtingen hoeft te verstrekken over - bij ministeriële regeling aangewezen - gegevens die het college ook zelf uit de eigen systemen kan halen. De in Het niet of onvoldoende nakomen van de overige verplichtingen, met uitzondering van artikel 17 lid 1 WWB” genoemde ministeriële regeling is volgens de CRvB echter nog niet vastgesteld (zie CRvB 26-03-2013, nrs. 11/2734 WWB e.a. met noot van van mr. Carin Lennertz in NBJ 2013/22 en CRvB 01-10-2013, nr. 12/2820 WWB). Opvallend in deze zaak is dat de in artikel 17 lid 1 WWB genoemde regeling wel bestaat (Regeling SUWI), maar formeel niet van toepassing is bij de inlichtingenplicht. Dit komt omdat in artikel 5.2a lid 1 Besluit SUWI alleen artikel 53a lid 1 WWB genoemd wordt als relevante WWB-bepaling en niet ook artikel 17 lid 1 WWB. Dit maakt dat de regeling niet is gebaseerd op artikel 17 lid 1 WWB. Het beginsel van de eenmalige gegevensuitvraag geldt dus uitsluitend onverkort ten aanzien van artikel 53a WWB. Zie voor meer informatie hierover ook de noot van van mr. Carin Lennertz bij CRvB 26-03-2013, nrs. 11/2734 WWB e.a. in NNBJ 2013/22 en het opiniestuk "WEU deels wassen neus: Inlichtingenplicht niet beperkt door eenmalige gegevensuitvraag" van mr. Carin Lennertz. De overeenkomst met onderhavige uitspraak is dat hoewel de wet een grondslag bevat voor uitwerking in nadere regelgeving en deze nadere regelgeving ook bestaat, deze nadere regels niet kunnen worden toegepast als zij niet zijn gebaseerd op de juiste wettelijke grondslag. Dit ongeacht de vermoedelijke bedoeling van de wetgever. Immers in de onderhavige casus is van belang dat artikel 18a lid 9 WWB bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de boete, maar dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet van toepassing is omdat het niet is gebaseerd op artikel 18a lid 9 WWB.

Hoogte vaststellen zonder Boetebesluit

De rechtbank oordeelt in de onderhavige zaak dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet van toepassing was omdat het ten tijde van de overtredingsperiode nog niet was gebaseerd op artikel 18a lid 9 WWB. Overigens deelt de rechtbank ook een sneer uit naar de wetgever inzake het per 1 januari 2013 geïntroduceerde boeteregime. De rechtbank acht de vermoedelijke gedachte van de wetgever dat een hoog boetebedrag leidt tot meer normconform gedrag niet bepaald zeker en wijst ook op de gevolgen van zware boetes voor belanghebbenden. Niettemin houdt de rechter zich hierover verder afzijdig omdat het niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wetgeving mag beoordelen, gelet op de verhouding tussen de wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht. Maar mij lijkt dat de rechtbank hiermee toch eigenlijk wel een duidelijk signaal afgeeft aan de wetgever.

Omdat het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet van toepassing is, moet op een andere wijze de hoogte van de boete worden vastgesteld. De boeteplicht zelf ligt immers vast in de wel in werking getreden Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de WWB. In de WWB zijn maximale bedragen vastgesteld, maar geen gefixeerde bedragen zoals in het Boetebesluit socialezekerheidswetten wel het geval is. In artikel 18a lid 1 WWB is bepaald dat de bestuurlijke boete ten hoogste het benadelingsbedrag bedraagt of indien geen sprake is van een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie zoals bedoeld in artikel 23 lid 4 Wetboek van Strafrecht. In dat geval moet de hoogte van de boete worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 5:46 lid 2 Awb. In dat artikel is immers het volgende bepaald: "Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd."

De rechtbank geeft in de uitspraak heel mooi aan welke omstandigheden een rol spelen bij deze evenredigheidstoets:

 

  • de aard en ernst van de overtreding (hierbij moet wel rekening worden gehouden met de keuze voor en motivering van de maximaal op te leggen boete aangezien dat al veel zegt over de aard en de ernst van de overtreding in de visie van de wetgever);
  • de mate van verwijtbaarheid (hier moet aandacht worden besteed aan sociale, psychische, medische, onvoorziene of ongewenste omstandigheden);
  • de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (zoals persoonlijke of relationele omstandigheden van belanghebbende);
  • de omstandigheden ten tijde van de boeteoplegging.

De laatstgenoemde omstandigheid moet volgens de rechtbank ook worden meegenomen bij de beoordeling. Dit volgt niet expliciet uit artikel 5:46 lid 2 Awb, maar wel uit de toelichting. In dit geval is de toelichting in ieder geval niet strijdig met de tekst van de bepaling, maar vult deze wel aan. Zo citeert de rechtbank de wetgever: "Bij de beoordeling van de evenredigheid van de in concreto op te leggen of opgelegde boete moeten bestuur en rechter zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. In voorkomende gevallen kan daarbij, in lijn met artikel 24 WvSr, ook de draagkracht van de overtreder een rol spelen. Dit betekent niet, dat het bestuursorgaan steeds een onderzoek naar deze draagkracht moet instellen. In de meeste gevallen zal het bestuursorgaan er van mogen uitgaan dat de draagkracht geen beletsel vormt voor het opleggen van een boete. Maar zeker bij hogere boeten zal het bestuursorgaan zich er van moeten vergewissen dat de boete, mede gelet op de draagkracht van de overtreder, geen onevenredige gevolgen heeft. Wat een hoge boete is, zal daarbij mede van de context afhangen. Het ligt voor de hand dat de draagkracht bijvoorbeeld bij boeten op het gebied van de sociale zekerheid eerder en vaker een rol zal spelen dan op veel andere terreinen." Zie TK 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 141-142. In CRvB-uitspraken over artikel 5:46 lid 2 Awb ben ik echter nog niet expliciet tegengekomen dat de omstandigheden ten tijde van de boeteoplegging een rol spelen bij deze evenredigheidstoets, maar ik vind de overwegingen van de rechtbank om deze omstandigheid mee te wegen, niet onredelijk.

Uit eerdere uitspraken omtrent dit onderwerp kan overigens wél worden afgeleid dat - omwille van de rechtseenheid en de rechtszekerheid - beleid kan worden vastgesteld inzake (onder meer) het bepalen van de hoogte van de boete op grond van het hiervoor aangegeven toetsingskader. In dat geval moet echter in elk voorkomend geval niettemin worden beoordeeld of toepassing van dat beleid strookt met de hiervoor aangegeven eisen. Indien dat niet het geval is, dient het college (alsnog) de boete in aanvulling op of in afwijking van het beleid vast te stellen op een bedrag dat passend en geboden is (zie bijvoorbeeld CRvB 24-09-2010, nr. 09/6518 WAJONG, ECLI:NL:CRVB:2010:BN8396, CRVB 23-12-2011, nr. 09/3068 TW, ECLI:NL:CRVB:2011:BU9229 en CRvB 17-01-2014, nrs. 11/3856 WAO e.a., ECLI:NL:CRVB:2014:226).

In onderhavige uitspraak toets de rechtbank de opgelegde boete aan de voornoemde evenredigheidstoets. Daarbij komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid en dat het bestreden besluit daarom niet kan standhouden. Verder is het oordeel van de rechtbank over de omstandigheden ten tijde van de boeteoplegging interessant. De rechtbank oordeelt dat het niet voldoende is om alleen te stellen dat er geldschulden zijn. Als er sprake is van hoge schulden, zou dat kunnen helpen aannemelijk te maken dat die schulden tezamen met de boete een belanghebbende zouden verhinderen zijn leven weer op de rails te krijgen. In de onderhavige casus heeft belanghebbende de gestelde schulden echter niet onderbouwd.

Overigens matigt de rechtbank de opgelegde boete van € 950,35 naar € 300. Van de oorspronkelijke boete blijft dus nog geen derde overeind. Hiermee lijkt de rechtbank ook een waardeoordeel te geven over de hoogte van de in het Boetebesluit socialezekerheidwetten neergelegde norm voor het opleggen van boetes. Te meer de rechtbank in zijn uitspraak kritisch aangeeft vraagtekens te zetten bij de kennelijke gedachte van de wetgever dat een hoog boetebedrag leidt tot meer normconform gedrag en daarbij wijst op de financiële gevolgen voor belanghebbenden.

Reikwijdte uitspraak

De vervolgvraag die kan worden gesteld is in hoeverre deze uitspraak van invloed moet zijn op de praktijk van boete-opleggen. Het Boetebesluit socialezekerheidswetten is immers per 1 juli 2014 mede gebaseerd op de WWB. Het is duidelijk dat wanneer de overtredingsperiode is gelegen op of ná 1 juli 2014 - en daarmee ook de besluitvorming - de hoogte van de boete moet worden gebaseerd op het Boetebesluit socialezekerheidswetten aangezien het besluit sindsdien is gebaseerd op de WWB.

Voor reeds genomen boetebesluiten die zien op de periode vóór 1 juli 2014 en nog te nemen besluiten waarvan de overtredingsperiode is gelegen vóór 1 juli 2014, is het antwoord minder evident duidelijk.

De rechtbank oordeelt dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten ten tijde van de overtredingsperiode nog niet van toepassing was op de WWB en dat daarom de hoogte van de boete niet op het Boetebesluit socialezekerheidswetten gebaseerd kan worden. Naar mijn mening moet in dergelijke gevallen formeel het nieuwe recht (WWB en het Boetebesluit socialezekerheidswetten) worden toegepast. Vervolgens dient materieel nog te worden getoetst aan het oude recht en in principe de boete te worden gematigd voor zover het oude recht gunstiger is. Immers, op grond van het rechtszekerheidsbeginsel is strenger sanctioneren van oude gedragingen materieel gezien onmogelijk. Dit volgt uit artikel 15 IVBPR (zie bijvoorbeeld CRvB 19-05-2009, nr. 08/655 WWB). In dit geval kan worden afgevraagd welke betekenis aan artikel 15 IVBPR kan worden gehecht. Een ruime interpretatie leidt ertoe dat in alle gevallen de evenredigheidstoets moet worden uitgevoerd en voor zover nodig de boete moet worden gematigd. In dergelijke gevallen is het
Boetebesluit sociale zekerheidswetten dus wel van toepassing, maar moet de hoogte in voorkomende gevallen worden gematigd tot het bedrag dat volgens de evenredigheidstoets van artikel 5:46 lid 2 Awb redelijk is. Een andere interpretatie is dat de hoogte van dergelijke boetes gewoon aan de hand van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten kan worden bepaald. Immers, de formeel wettelijke grondslag is thans vastgelegd in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Het oude recht sloot bovendien boetes van 100% van het benadelingsbedrag niet uit, alleen was de fixering niet automatisch in alle gevallen van toepassing, aangezien nog een evenredigheidstoets diende plaats te vinden. Dit maakt dat een boete aan de hand van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten stand kan houden. De eerst genoemde interpretatie is gunstiger voor belanghebbende, wat niet uitsluit dat de tweede een eventuele rechterlijke toetsing zou moeten kunnen doorstaan.

Ten aanzien van reeds genomen besluiten die op grond van deze uitspraak niet helemaal meer juist zijn, merk ik op dat herziening in dit geval niet verplicht is zolang het besluit in rechte vaststaat. Dit betekent dat hiertegen geen bezwaar of beroep meer mogelijk is. In dit kader verwijs ik naar jurisprudentie over wijziging van recht door jurisprudentie inzake een aangevraagde voorziening. De totstandkoming van verandering van rechtspraak kan niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of een veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb (zie CRvB 06-07-2006, nr. 04/3831 CSV). Een belanghebbende kan dus niet met succes om een herziening vragen, enkel omdat in een soortgelijke kwestie een ander - die kennelijk wel gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om (hoger) beroep in te stellen- van de rechter gelijk heeft gekregen. Het college mag in het algemeen altijd ten gunste van belanghebbende terugkomen van een eerdere beslissing, indien daardoor geen rechten van derden worden geschonden, en dit niet expliciet verboden is. Het college kan zulks echter ook weigeren. In dit geval zou ik om voornoemde redenen (voorlopig) niet terugkomen van eerder genomen boetebesluiten. Bovendien is sprake van een rechtbankuitspraak waarin wordt aangegeven dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten vóór 1 juli 2014 geen betekenis heeft voor de WWB. De CRvB zal zich hierover nog moeten uitlaten.

Is bezwaar of beroep aanhangig tegen een boetebesluit, dan krijgt onderhavige uitspraak daarvoor wel betekenis voor zover in die situatie het Boetebesluit socialezekerheidswetten evenmin aan de orde is.

Als de wetgever iets wilt regelen, moet het goed worden opgeschreven

Naar mijn mening is onderhavige uitspraak een hele mooie waarin de rechtbank duidelijk aangeeft hoe het college moet oordelen bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete als het Boetebesluit socialezekerheidswetten niet van toepassing is. Daarnaast is deze uitspraak weer een mooi voorbeeld van het feit dat als de wetgever iets wil regelen, hij dat goed moet opschrijven: een afwijkende toelichting, kan immers een duidelijke tekst van een algemeen verbinden voorschrift niet opzij zetten. In dit verband verdient het vermelding dat de wetgever voor de aankomende Participatiewet veel omissies heeft hersteld waarbij ook sprake was van een duidelijke toelichting en een onduidelijke wettekst.

Mr. Lance op den Camp (eindredacteur Grip op WWB)

Naar boven


Overige uitspraken

CRvB 29-7-2014, nr. 13/2019 BBZ

Schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De strekking van artikel 6:119 BW brengt mee dat de daarin aangewezen normering niet kan worden opzijgezet op de grond dat de rechthebbende geen schade, dan wel meer of minder schade heeft geleden dan overeenkomt met de wettelijke rente.

CRvB 22-7-2014, nr. 13/5787 WWB

Het terug te vorderen bedrag en de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden, zijn essentiële onderdelen van de terugvorderingsbeschikking. Met een verwijzing naar de aan een besluit onderliggende adviezen waarin impliciet het terug te vorderen bedrag staat vermeld, kan niet worden volstaan.

Een getrapte besluitvorming in bezwaar is in strijd met de in artikel 7:11 lid 1 en 2 Awb neergelegde verplichtingen tot volledige heroverweging van het besluit en tot het nemen van een beslissing op bezwaar in één besluit.

CRvB 29-7-2014, nr. 13/2038 WWB

Bij het ontbreken van een woonstede geldt de plaats van het werkelijke verblijf als de woonplaats.

CRvB 29-7-2014, nr. 13/743 WWB

De omstandigheid dat een derde weigert gevraagde bankafschriften aan een belanghebbende te verstrekken terwijl de bijstand op deze rekening wordt overgemaakt, is in beginsel binnen de risicosfeer van belanghebbende gelegen. Onder omstandigheden is niettemin denkbaar dat een bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kan maken van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand in dit kader. Deze omstandigheden kunnen erin gelegen zijn dat belanghebbende gedurende zes jaar niet is verzocht dergelijke inzage te verstrekken.

CRvB 15-7-2014, nr. 13/3168 WWB

In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend en/of de melding heeft plaatsgevonden, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat een belanghebbende al eerder een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend, dan wel in het geval dat is gebleken dat belanghebbende op enigerlei wijze actie in de richting van het CWI, het UWV of het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.

CRvB 8-7-2014, nr. 13/6321 WWB

Aan elke betaling van salaris of uitkering ligt een besluit tot betaling ten grondslag. Wanneer een daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open.

De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb.

CRvB 15-7-2014, nr. 13/2578 WWB

Een ontslagvergoeding moet in het kader van de bijstand als inkomen worden beschouwd.

Naar boven


Verzoek om toezending rechtbankjurisprudentie

Wij roepen alle lezers van deze nieuwsbrief op om ons relevante WWB-uitspraken van rechtbanken toe te zenden. Deze worden namelijk lang niet allemaal gepubliceerd via www.rechtspraak.nl.

Vermelding van uitspraken in deze nieuwsbrief geschiedt altijd anoniem, dus zonder weergave van de namen van partijen.

Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

Naar boven


Colofon

Uitgever

Deze nieuwsbrief is een uitgave van Kluwer Schulinck.

Integrale teksten aangehaalde uitspraken

De integrale teksten van de in deze nieuwsbrief besproken rechterlijke uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn te raadplegen via de internetversie van Kluwer Schulinck Grip op WWB. Daarnaast worden vrijwel alle uitspraken ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Redactie

mr. Josan van Hoof (hoofdredacteur)
mr. Sacha Brakel
mr. Jeroen van Fessem
mr. André Pepers
mr. Lance op den Camp (eindredacteur WWB)
mr. Carin Lennertz
mr. Nancy Schroeten
mr. Pauke Bogaarts
Vera Ellens (stagiaire)

Redactie-adres

Kluwer Schulinck
Keulseweg 1b-c
5953 HD  Reuver
Tel. 077 - 475 8018
Fax 077 - 475 8019
Web: www.kluwerschulinck.nl
E-mail: info@kluwerschulinck.nl

Copyright

© 2014, Kluwer Schulinck. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Kluwer Schulinck.

Disclaimer

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die niet dan wel onvolledig of onjuist is opgenomen aanvaarden de auteurs en de uitgever geen aansprakelijkheid.

Naar boven